Algemeen

Kerk en geloof waren in Nederland in de negentiende eeuw belangrijke maatschappelijke verschijnselen. Pas na het midden van de eeuw was sprake van een vrijdenkersbeweging. Formele kerkverlating kreeg nog iets later enige omvang. In 1899 gaf slechts 2,3 procent van de bevolking op, tot geen enkel kerkgenootschap te behoren. De in de Franse tijd ingevoerde scheiding van kerk en staat en gelijkstelling van alle gezindten bleef daarna gehandhaafd, maar zij sloot sterke overheids-bemoeienis met de kerken en feitelijke bevoorrechting van de Hervormden, althans tot de grondwetswijziging van 1848, niet uit. Velen bleven de Nederlandse Hervormde Kerk immers zien als hoedster en voedster van de publieke zeden en van de nationale culturele identiteit. Zij leek nationale volkskerk in een land waar ook na de formele gelijkstelling der godsdiensten de protestantse dominant werd geacht, zoals de Aprilbeweging van 1853 aangaf. Opwekkings- en vernieuwingsbewegingen streefden bovendien naar versterking van de religieuze beleving en kerkelijke betrokkenheid, in het bijzonder ook van de onderste lagen van de maatschappij. Door allerlei vormen van inwendige zending, bijbelverspreiding, christelijk onderwijs en maatschappelijk hulpbetoon nam de kerkelijke meelevendheid toe, ondanks in de tweede eeuwhelft ook optredende secularisatieverschijnselen. Tegelijkertijd echter veroorzaakten ontwikkelingen in het (theologisch) denken, de geloofsbeleving en de visie op de maatschappelijke roeping en verantwoordelijkheid van de kerk toenemende pluriformiteit. De richtingen in de Hervormde kerk profileerden en organiseerden zich steeds duidelijker tegenover elkaar. De tegenstellingen en spanningen tussen de diverse richtingen werden zo groot, dat het in de loop van de eeuw tot diverse afscheidingen kwam. Hierdoor ontstond een afzonderlijk gereformeerd kerktype naast het Hervormde. Tevens ontwikkelde zich een duidelijk herkenbaar modern, vrijzinnig type, terwijl ook de kleinere, voormalige dissenterkerken van de strijd tussen modernisme en orthodoxie invloeden ondergingen. Het kerkelijk erf raakte meer en meer veelkleurig en verdeeld, de Nederlandse Hervormde Kerk verloor duidelijk positie. De statistische gegevens uit 1809 en 1899 laten de verschuivingen en veranderingen zien.

Tabel 1. Godsdienstige verhoudingen 1809, 1899 (percentages).

1809

1899

Nederlandse Hervormde Kerk

55,5

48,6

Luthers

2,34

1,37

Hersteld Evang. Luthers

0,46

0,44

Remonstrants

0,18

0,41

Doopsgezind

1,4

1,13

Geref. gemeenten

0,08

Christ. Geref. Kerk

1,10

Vrije Evang. Gemeenten

0,08

Geref. Kerken

7,10

Baptisten

0,05

Apostolischen

0,06

Rooms-Katholieken

38,1

35,1

Oud-katholieken

0,19

0,17

Israelieten

1,8

2,00

Onkerkelijk

2,30

Bron: H. Knippenberg, De religieuze kaart van Nederland. Assen, 1992, pp. 266-274.

Literatuur:

  • R. van Raak, In naam van het volmaakte. Conservatisme in Nederland in de negentiende eeuw van Gerrit Jan Mulder tot Jan Heemskerk Azn., Amsterdam, 2000
  • G.J. Schutte, J. Vree (red.), Om de toekomst van het protestantse Nederland. De gevolgen van de grondwetsherziening van 1848 voor kerk, staat en maatschappij, Zoetermeer, 1998
  • M. Wintle, Pillars of Piety v. Religion in the Netherlands in the Nineteenth Century, Hull, 1987
  • A.J. Rasker, De Nederlandse Hervormde Kerk vanaf 1795, Kampen, 1974 (derde druk 1986)
  • Th.L. Haitjema, De nieuwere geschiedenis van Neerlands Kerk der Hervorming, ’s-Gravenhage, 1964
  • A.J. Bronkhorst, Rondom 1853. De invoering der Rooms-Katholieke Hierarchie. De Aprilbeweging, ’s-Gravenhage, 1953
  • C.F. Gronemeyer, Gedenkboek van het Nederlandsch Bijbelgenootschap 1814-1914, Amsterdam, 1942.
Scroll naar boven