Begrotingsnorm en de toekomst

In de jaren tachtig hebben de kabinetten getracht het financieringstekort terug te brengen naar meer acceptabele waarden. Dit moest geschieden zonder dat de collectieve lastendruk te hoog zou worden. Zowel het terugbrengen van het financieringstekort als een maximale collectieve lastendruk vonden hun weerslag in de begrotingsnorm. De doelstellingen konden alleen maar worden gehaaId dan wel benaderd door bezuinigingen en ombuigingen, jaar in jaar uit. Vaak kwam het erop neer dat de kaasschaaf moest worden gehanteerd en was de besluitvorming noodgedwongen ad hoc: bij dreigende overschrijding van de norm moest weer worden ingeleverd of werden de belastingen verhoogd, afhankelijk van de ruimte in de collectieve lastendruk.

Dit alles heeft inmiddels geleid tot een zekere ombuigingsmoeheid. Gecombineerd met het feit dat na ruim tien jaar “schaven” de financiële situatie van de overheid is verbeterd, is de roep naar een meer structureel begrotingsbeleid toegenomen. Natuurlijk met als randvoorwaarde dat de negatieve ervaringen uit de jaren zeventig worden voorkomen.

Op 7 juli 1993 heeft de minister van Financiën het negende rapport van de Studiegroep Begrotingsruimte aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal aangeboden. De titel van dit rapport is Naar trendmatig begrotingsbeleid. De Studiegroep schetst het perspectief dat er uitzicht komt op een minder rigide en meer trendmatig begrotingsbeleid. Deze benadering voorziet het bereiken van de structurele doelstellingen voor het financieringstekort en de collectieve lastendruk, zonder dat er tijdens een kabinetsperiode voortdurend ad hoc-aanpassingen van uitgavenprogramma’ s en belastingen noodzakelijk zijn. De voorstellen omvatten een trendmatig financieringstekort, waarbij de uitgaven van de overheid zich in een vast percentage tot het nationaal inkomen verhouden (1,75 van het BBP). Als het nationaal inkomen stijgt, mogen de overheidsuitgaven dus een zelfde stijging doormaken en vice versa. Alvorens het zo ver is moet het financieringstekort tot en met 1998 nog wel verder worden teruggebracht.

Daarnaast bevat het rapport het voorstel dat niet wordt gekoerst op een plafond van collectieve lastendruk, maar op het realiseren van belastingmaatregelen die moeten leiden tot een vooraf afgesproken saldo tussen verlagingen en verhogingen van belastingen.

Wat er van de voorstellen van de Studiegroep terecht gaat komen, moet worden afgewacht. Wel kan worden geconcludeerd dat er een voedingsbodem is gelegd voor een normaanpassing die op termijn de waan van alle dag inruilt voor een meer trendmatige begrotingsbenadering, een benadering die tot meer rust op het begrotingsfront kan leiden.

Zie de volgende rapporten van de Studiegroep:

  • Studiegroep Begrotingsruimte, Naar een trendmatig begrotingsbeleid, Den Haag, 1993
  • Studiegroep Begrotingsruimte, Naar gezonde overheidsfinanciën, Den Haag, 1989
  • Studiegroep Begrotingsruimte, Beheersbaarheid van collectieve uitgaven, Den Haag, 1983.

Zie verder: H.J. Brouwer, Trendmatig begrotingsbeleid, ESB nr. 3918, juli, 1993.

Scroll naar boven