Europeanisering

Werkgevers- en werknemersorganisaties in Nederland worden gedurende de laatste decennia steeds meer beïnvloed door de internationalisering van de economie en de politieke integratie in Europa. Om invloed op deze processen te hebben en haar gevolgen in bepaalde banen te leiden, zullen zij zich steeds meer moeten bezighouden met:

  • Beïnvloeding van Europese politiek en (verwerking van) wetgeving
  • Onderhandelingen van vakbonden met werkgevers in meerdere landen
  • Vergelijking (benchmarking) met buitenlandse strategieën en beleid om er van te leren en om concurrerend te zijn.

Het sociale beleid heeft – in tegenstelling tot het economische beleid – sinds de oprichting van de Europese Gemeenschap (1958) slechts met kleine stapjes inhoud gekregen. Het gebrek aan beleids- en wetsvorming op Europees niveau is een van de belangrijkste oorzaken van het feit dat werkgevers en werknemersverenigingen in Europese landen nog nauwelijks zijn overgegaan tot centralisatie van hun organisatie naar Europees niveau. Maar naar mate “Brussel” belangrijker wordt, ligt enige centralisatie, en vooral toename van onderlinge coördinatie, voor de hand.

Werkgevers staan meerdere kanalen ter beschikking om invloed uit te oefenen op de besluitvorming in Brussel. Zij kunnen dat zelf doen, maar kunnen hun belangen ook laten vertegenwoordigen via een nationale bedrijfstakvereniging, nationale werkgeverscentrale, Europese branchevereniging of Europese centrale. Individuele bedrijven waren overigens eerder met hun Europese lobby gestart dan hun verenigingen, die vooral na 1987 actief werden, zie: M.P.C.M. van Schendelen, Nederlandse lobby’s in Europa, Den Haag, 1993.

Anno 2002 hebben 14 Nederlandse ondernemingsorganisaties, waaronder VNO-NCW en MKB-Nederland, een kantoor in Brussel. De meerderheid van de ondernemersverenigingen zijn aangesloten bij een Europese sectorale vereniging.

De belangrijkste werkgeververeniging op Europees niveau is de Union des Conféderation de l’Industrie et des Employeurs d’Europe (UNICE, 1958). Het is een overkoepelende organisatie van werkgeverscentrales uit landen binnen en buiten de EU, waaronder VNO-NCW. MKB-Nederland is lid van Union Européene de l’Artisanat et de Petites et Moyennes Entreprises (UEAPME). Daarnaast is er de Centre Européen des Entreprises à Participation Publique (CEEP, 1961) dat overheidsbedrijven en hun nationale verenigingen organiseert. Nationale werkgeversorganisaties slaan deze Europese organisaties vaak over om rechtstreeks bij de Europese Commissie te lobbyen.

Naast het ontplooien van internationale activiteiten, heeft “Brussel” in toenemende mate invloed op de nationale agenda’s van werkgeversverenigingen, zie: A. Wilts, “Europeanization and means of interest representation by national business associations”, in: European Journal of Industrial Relations, 7 (2001), pp. 269-286.

Ook Nederlandse vakbonden hebben meerdere invloedskanalen in de richting van Europa. Op Europees niveau speelt het Europees Ver-bond van Vakver-enigin-gen (EVV, 1973) – of: European Trade Union Confederation (ETUC) – de belangrijkste rol. Het is een kleine organisatie van circa 45 stafwerkers, mede omdat de lidor-ganisa-ties financieel slechts weinig aan het EVV-werk bijdragen (ca. 4,5 miljoen Euro), zie: B. Ebbinghaus en J. Visser (2000), “European union organizations”, in: B. Ebbinghaus en J. Visser, Trade unions in Western Europe since 1945, Londen/NewYork, 2000, pp. 759-791.

Het heeft nationale vakfederaties en sinds 1991 ook Europese sectorale vakbondscomités binnen en buiten de EU als lid. Het EVV probeert via de sociale dialoog invloed uit te oefenen op het sociale en economi-sche beleid van de EU.

Op Europees niveau zijn advies- en overlegstructuren waarin werkgevers- en werknemersorganisaties actief zijn. Het Economisch en Sociaal Comité is een soort Europese SER. Maar vanwege de brede samenstelling en de vrijblijvendheid waarmee met adviezen wordt omgegaan, is zij weinig daadkrachtig. Het bestaat uit vertegenwoordigers van alleen nationale verenigingen. De contacten tussen de Europese Commissie en het EVV, UNICE en CEEP worden sociale dialoog genoemd. Het sociale protocol van het Akkoord van Maastricht (1991) versterkte de positie van de werkgevers- en werknemersorganisaties. Voor elk voorstel op sociaal terrein moet de Commissie de organisaties om advies vragen. Deze kunnen de Commissie adviseren dan wel besluiten tot een eigen overeenkomst die toepasbaar is in de lidstaten. De laatstgenoemde route heeft geleid tot raamovereenkomsten over ouderschapsverlof (1996), over deeltijdwerk (1997) en over tijdelijke arbeid (1999).

Scroll naar boven