Nationale wetgeving

De huidige waterwetgeving is onder te verdelen in de klassieke waterstaatswetgeving, de organieke wetgeving, en de moderne beheerswetgeving. Verschillende wetten die tot de klassieke waterstaatswetgeving behoren zoals de Rivierenwet van 1908 zijn vervangen door moderne beheerswetgeving. Tot de categorie van de klassieke waterstaatswetgeving behoren nu nog:

  • de Waterstaatswet 1900 welke algemene regels omtrent het waterstaatsbestuur bevat; de Wet houdende bepalingen omtrent het ondernemen van droogmakingen en indijkingen van 1904
  • de Wrakkenwet van 1934.

Tot de tweede categorie behoort de Waterschapswet (Wsw) van 1992.

De categorie moderne beheerswetgeving omvat:

  • de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo, 1969)
  • de Grondwaterwet (Gww, 1981)
  • de Wet op de waterhuishouding (Wwh, 1989)
  • de Wet op de waterkering (Wwk, 1996)
  • de Wet beheer rijkswaterstaatswerken (Wbr, 1996)
  • de Wet bodembescherming (Wbb, 1996).

Zie verder: R. Nehmelman (e.a.), De constitutionele inbedding van het waterschap, Nijmegen, 2011.

In de in 1983 in werking getreden Grondwet zijn de waterschappen opgenomen in het hoofdstuk “Provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen”. Op basis van artikel 133 van de Grondwet is de verankering van de positie van het waterschap in het Nederlandse staatsbestel verder uitgewerkt in de Waterschapswet 1992. Deze wet is de eerste organieke wet inzake de waterschappen. Een organieke wet is een wet waarvan het bestaan uitdrukkelijk door de Grondwet is voorgeschreven. Deze wetten worden organiek genoemd, omdat zij betrekking hebben op de organen, de organisatie van de Staat. Reeds in de Grondwet van 1848 werd de Rijkswetgever opdracht gegeven het algemene en bijzondere waterstaatsbestuur te regelen, terwijl de provincies de mogelijkheid werd gegeven de waterschappen te reglementeren.

In de Grondwet van 1848 waren de waterschappen ondergebracht in het hoofdstuk “Van de waterstaat”. In dat hoofdstuk stonden niet zozeer de waterschappen maar de bevoegdheden van Provinciale Staten met betrekking tot de waterschappen centraal. Pas in 1900 komt de eerste Waterstaatwet tot stand die overigens geen organieke wet is. Deze wet is (grotendeels) vervallen met de inwerkingtreding van de Waterschapswet.

De moderne beheerswetgeving is merendeels in de tweede helft van de vorige eeuw tot stand gebracht en is sectoraal van opzet. Dat betekent dat voor iedere taak van het waterbeheer afzonderlijke regelgeving tot stand werd gebracht. De taken binnen het waterbeheer zijn divers en omvatten in hoofdlijnen de waterkering en de waterhuishouding. Onder waterhuishouding valt zowel de zorg voor het oppervlaktewater als de zorg voor het grondwater en beiden omvatten zowel een kwantitatieve als kwalitatieve beheerscomponent. Het waterkwantiteitsbeheer ten aanzien van het oppervlaktewater richt zich van oudsher op de bescherming van het land en de beschikbaarheid van voldoende water voor gebruikers. De gebruikersbelangen waren de landbouw, de drinkwatervoorziening en de scheepvaart. In de loop van de tijd zijn daar de belangen van elektriciteitsvoorziening, industrie, recreatie, visserij, natuur en landschap bijgekomen.

Scroll naar boven