Woonplaats

Vanaf de late jaren zestig zijn er vooral in steden en in mindere mate in dorpen tienduizenden bewoners in actie gekomen om hun woon- en leefsituatie te verbeteren. Vrijwel iedere buurt of wijk heeft wel zijn eigen comité, zij het dat vele bewonersorganisaties een sluimerend bestaan leiden.

Buurt- en wijkcomités hebben in de loop van de jaren onder andere de volgende thema’s aangesneden:

  • volkshuisvesting: talrijke huurdersorganisaties hebben zich verzet tegen huurverhogingen in het bijzonder en lastenverhogingen in het algemeen, zich ingezet voor renovatie van vervallen woningen en betaalbare nieuwbouw en de aandacht gevraagd voor de kwaliteit van de woonomgeving. De acties hebben in de jaren zeventig bijgedragen tot de invoering van de Individuele HuurSubsidie, maar uiteindelijk zijn huurders al jaren relatief slechter af dan kopers van woningen: de woonlasten zijn voor huurders aanmerkelijk sneller gestegen dan voor eigenaren
  • ruimtelijke ordening: vooral in de jaren zestig en zeventig ageerden tal van bewonersorganisaties tegen cityvorming, „prestige-objecten” en in het algemeen planologisch beleid dat vooral gericht was op economische belangen en verbetering van de infrastructuur. Inderdaad deed zich in die tijd een beleidswijziging in de ruimtelijke ordening voor, maar sinds de jaren tachtig lijken economische en financiële overwegingen weer de overhand te hebben bij de inrichting van de ruimte
  • milieu: vele wijk- en buurtcomités hebben actie gevoerd tegen (de vestiging van) milieuhinderlijke bedrijvigheid, voor het behoud of de realisering van groenvoorzieningen en tegen grootschalige infrastructurele voorzieningen. Dit soort acties werd vaak met de term „NIMBY” (Not In My BackYard) aangeduid. In de jaren tachtig ontstonden er honderden organisaties van bewoners op gifgrond, die zich inzetten voor een grondige schoonmaak en/of een adequate schadeloosstelling
  • veiligheid: dit is sedert de jaren tachtig wellicht het belangrijkste thema van wijk- en buurtcomités. Anonieme ruimtes, overlast veroorzakende jongeren, toenemende criminaliteit, drugsgebruikers en -handelaren, afnemende sociale controle, verpaupering en verloedering van buurten: het zijn problemen die zich vooral in wijken in grote steden voordoen, vaak een onbeheersbaar karakter lijken te krijgen en soms aanleiding geven tot uitbarstingen van protest. In sommige wijken verzetten bewoners zich tegen toewijzing van woningen aan allochtonen.

In het begin van de jaren zeventig leek het er even naar uit te zien dat er een massale stedelijke beweging zou ontstaan en wijk- en buurtcomités de kiem zouden vormen van „directe democratie” in buurten en wijken, maar zo ver is het niet gekomen.

De belangrijkste landelijke organisatie op dit terrein is thans de Woonbond, waarin in totaal anno 1998 ongeveer vierhonderdduizend huurders vertegenwoordigd zijn. De Woonbond is het resultaat van een fusie van drie landelijke organisaties die zich met stadsvernieuwing, huisvesting en de belangenbehartiging van huurders bezighielden.

Een aparte plaats neemt de kraakbeweging in, de meest radicale sociale beweging die ons land na de Tweede Wereldoorlog gekend heeft.

Kraken is het zonder toestemming van de eigenaar en zonder enig juridisch recht in gebruik nemen van een leegstaand pand. Vanaf 1965 wordt er in Nederland gekraakt, maar eerst sinds 1975 nam het kraken massale vormen aan. Er ontstonden overal in het land, vooral in de steden, kraakgroepen die de belangen van krakers behartigden en tevens probeerden te bereiken dat gemeentebesturen meer aandacht besteden aan woningbouw voor jongeren en bestrijding van leegstand. De meeste krakers waren er slechts op uit om op relatief goedkope wijze aan woonruimte te komen, maar een minderheid vatte kraken op als een middel in de strijd tegen woningnood en speculatie in het bijzonder en tegen de kapitalistische, autoritaire en patriarchale samenleving in het algemeen. Het totale aantal op die manier actieve krakers kan aan het einde van de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig op 1000 à 2000 geschat worden. Het aantal incidenteel actieve krakers en sympathisanten was veel hoger. De Amsterdamse kraakbeweging slaagde er enkele malen in ongeveer tienduizend demonstranten op de been te krijgen en in 1981 betoogden in Nijmegen zelfs zeventienduizend krakers en sympathisanten tegen de in hun ogen brute wijze waarop de politie opgetreden had tegen actievoerders die zich verzet hadden tegen de sloop van woningen ten behoeve van de aanleg van een parkeergarage.

Vanaf 1978 vond er een sterke radicalisering van de kraakbeweging plaats, waarbij de Amsterdamse kraakbeweging de toon aangaf. Sindsdien verzetten krakers zich regelmatig daadkrachtig tegen de ontruiming van gekraakte panden, waarbij het diverse malen tot ware veldslagen met de politie kwam. „Hoogtepunt” waren de ongeregeldheden op 30 april 1980, de dag van de inhuldiging van koningin Beatrix. Die dag liep een demonstratie onder het motto „Geen woning geen kroning” uit op heftige botsingen tussen actievoerders en de politie. Buiten Amsterdam was het vooral roerig in andere universiteitssteden als Nijmegen en Utrecht.

Het zag er in die tijd even naar uit dat er een radicale „tegenbeweging” zou ontstaan met als componenten de kraakbeweging en radicale delen van de antikernenergie-, vredes- en vrouwenbeweging. Het mocht echter niet zo zijn; de kraakbeweging zakte na 1982 snel in elkaar. Door extreme acties hadden krakers zich bij vrijwel iedereen impopulair gemaakt en krakers waren ook onderling sterk verdeeld.

De kraakbeweging is er echter wel in geslaagd het gemeentelijk volkshuisvestingsbeleid te beïnvloeden; niet alleen „legaliseerden” gemeentebesturen gekraakte panden, daarnaast hebben ze veel woningen voor jongeren gebouwd en de leegstand van woningen aangepakt.

Ook na 1982 wordt er nog steeds gekraakt, maar afgezien van een enkele oprisping valt sindsdien niet meer van een kraakbeweging te spreken.

Over de „stedelijke beweging” en bewonersorganisaties in het algemeen is vrijwel geen wetenschappelijke publicatie verschenen. Eén van de weinige uitzonderingen is:  M. Verloo, Macht en gender in sociale bewegingen. Over de participatie van vrouwen in bewonersorganisaties, Amsterdam, 1992.

Een historisch overzicht van de „stedelijke beweging” in vooral Amsterdam in de periode 1965-1985 is te vinden in: V. Mamadouh, De stad in eigen hand. Provo’s, kabouters en krakers als stedelijke sociale beweging, Amsterdam, 1992.

Over de kraakbeweging is relatief veel gepubliceerd. Zie onder andere:

  • W. van Noort, Bevlogen bewegingen. Een vergelijking van de anti-kernenergie-, kraak- en milieubeweging, Amsterdam, 1988
  • T. Dijst, De bloem der natie in Amsterdam. Kraken, subcultuur en het probleem van orde, Leiden, 1986
  • W.J. van Noort, De effecten van de kraakbeweging op de besluitvorming van gemeentelijke overheden, Leiden, 1984
  • H. van der Loo, E. Snel en B. van Steenbergen, Een wenkend perspectief? Nieuwe sociale bewegingen en culturele veranderingen, Amersfoort, 1984
  • T. van de Pennen, A. Bertram, L. de Boer en I. van Vliet, Kraken en volkshuisvesting, Leiden, 1983
  • J.W. Duyvendak en R. van Huizen, Nieuwe sociale bewegingen in Nederland. Een onderzoek naar de kraakbeweging, de vredesbeweging en de anti-kernenergiebeweging, Zwolle, 1983.
Scroll naar boven