De eerste nationale verkiezingen voor een volksvertegenwoordiging vonden plaats in 1796. Gekozen werd voor een Nationale Vergadering van 126 leden. Het land werd verdeeld in 126 districten van ongeveer 15.000 personen. In elk district werden grondvergaderingen gehouden van ongeveer 500 inwoners, die toegankelijk waren voor personen van 20 jaar en ouder.
Elke grondvergadering wees een kiezer aan, de dertig kiezers per district wezen daarna de afgevaardigde naar de Nationale Vergadering aan.
Dit stelsel bleef in grote lijnen intact tot 1805 toen het bestuur sterk oligarchisch van karakter werd: de 19 volksvertegenwoordigers, de zogenaamde “Hoog Mogenden” werden toen aangewezen door de besturen van de departementen. Kiezers werden daarmee de facto uitgeschakeld.
In de daaropvolgende jaren werd de band tussen Nederland en het Franse keizerrijk versterkt. Eerst werd het Koninkrijk Holland ingesteld (1806), daarna (1810) werd het koninkrijk formeel bij Frankrijk ingelijfd. Van verkiezingen was geen sprake meer: de volksvertegenwoordigers werden eerst door de Koning, vervolgens door de Keizer aangewezen.
Zie voor nadere details van het kiesstelsel in de periode 1795-1814:
- E.H. Kossmann, The crisis of the Dutch state 1780-1813: nationalism, federalism, unitarism, in: Vaderlands verleden in veelvoud, ‘s-Gravenhage, 1980, deel II, pp. 38-54
- S. Schama, Patriots and liberalors. Revolution in the Netherlands 1780-1813, New York, 1977
- C.H. E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Kritisch onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode, Heerlen, 1965 –
- P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse stam. Amsterdam, 1961-1962, 6 delen
- C.W. van der Pot, Eerste pogingen tot staatsrechtherziening in de onderdelen der Bataafsche Republiek. Mededeelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, Nieuwe Reeks 10, nr. 3, Amsterdam. 1947
- H.T. Colenbrander (red.), Ontstaan der Grondwet. ‘s-Gravenhage, 1.908-1909, 2 delen
- H.T. Colenbrander, De patriottentijd. hoofdzakelijk naar buitenlandse bescheiden, ‘s-Gravenhage, 1897-1899, 3 delen.
De restauratie van de soevereiniteit in 1814 betekende in grote mate een terugkeer naar de situatie van vóór de Franse Tijd: de volksvertegenwoordiging werd aangewezen door de Staten van de provincies, die op hun beurt werden gekozen door vertegenwoordigers van drie standen (de adel, de steden en de landelijke stand).
Zie voor de details van deze regeling en voor hervormingsideeën: J. R. Thorbecke, Over de hervorming van ons kiesstelsel, Leiden, 1942 en tevens:
- L. Blok. Stemmen en kiezen. Het kiesstelsel in Nederland in de periode 1814-1850, Groningen, 1987
- L. Blok, Van eene wettelijke fictie tot eene waarheid. Beschouwingen over kiesstelsel en kiesrecht in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 92 (1979), pp. 391-402.
Kiesstelstel Tweede Kamer 1795-1848.
Periode |
||
---|---|---|
1795-1798 |
Het land wordt verdeeld in districten van 15.000 personen. In elk district worden grondvergaderingen gehouden van elk 500 personen. Elke grondvergadering wijst een kiezer aan. De dertig kiezers van een district wijzen deafgevaardigde van het district aan. |
|
1798-1901 |
Het land wordt verdeeld in districten van 20.000 personen. In elk district wijzen grondvergaderingen (500 personen) in totaal 40 kiezers aan. Deze kiezers kiezen de afgevaardigde van het district. De kiezers stemmen eerst gebonden (volgens het advies van de grondvergaderingen); ontstaat geen meerderheid, dan volgt een vrije stemming. |
|
1801-1805 |
De grondvergaderingen in een departement kiezen ringkiezers. De ringkiezers kiezen departementale kiezers en stellen een nominatie op voor het Wetgevend Lichaam. Als dat in drie stemrondes niet lukt, wordt 4/5 deel van de ringkiezers uitgeloot. De departementale kiezers maken ten slotte een keuze uit de zo genomineerden. Jaarlijks treedt 1/3 deel van het Wetgevend Lichaam af. |
|
1805-1806 |
De zittingsduur van Hun Hoog Mogende wordt vastgesteld op drie jaar. Zij worden gekozen door de leden van het departementaal bestuur. Elk departement benoemt een vast aantal leden. |
|
1806 |
De zittingsduur wordt vastgesteld op 5 jaar. |
|
1806-1814 |
De koning benoemt 13 kiezers in elk departement. Deze kiezers maken een nominatie op voor elke in het Wetgevend Lichaam te vervullen plaats van vier personen. De Koning is aan deze nominatie niet gebonden. De zittingsduur blijft vastgesteld op 5 jaar. |
|
1815-1848 |
De Tweede Kamer wordt indirect verkozen door Provinciale Staten. Jaarlijks wordt 1/3 deel van het aantal leden van de Kamer gekozen. De zittingsduur bedraagt drie jaar. In 1815 worden door de provincies de volgende aantallen leden benoemd (artikel 79 Grondwet 18 15): |
|
Noord-Brabant |
7 |
|
Zuid-Brabant |
8 |
|
Limburg |
4 |
|
Gelderland |
6 |
|
Luik |
6 |
|
Oost-Vlaanderen |
10 |
|
West-Vlaanderen |
8 |
|
Henegouwen |
8 |
|
Holland |
22 |
|
Zeeland |
3 |
|
Namen |
2 |
|
Antwerpen |
5 |
|
Utrecht |
3 |
|
Friesland |
5 |
|
Overijssel |
4 |
|
Groningen |
4 |
|
Drenthe |
1 |
|
Luxemburg |
4 |
|
In 1840 werd de verdeling als volgt (artikel 81 Grondwet 1840): |
||
Noord-Brabant |
7 |
|
Gelderland |
6 |
|
Zuid-Holland |
12 |
|
Noord-Holland |
10 |
|
Zeeland |
||
Utrecht |
||
Friesland |
5 |
|
Overijssel |
4 |
|
Groningen |
4 |
|
Drenthe |
1 |
|
Hertogdom Limburg |
De afscheiding van België in 1839 en de daarop volgende troonwisseling van Willem I en Willem 11 leidden niet tot aanpassing van het kiesstelsel. Dat gebeurde wel na de grondwetswijziging van 1848.