(Grond)wettelijk kader

De in staatsrechtelijk opzicht belangrijkste bepalingen inzake de rechterlijke organisatie kunnen, behalve in de reeds genoemde Wet Algemene Bepalingen en de Wet op de Rechterlijke organisatie, worden gevonden in het aan de rechtspraak gewijde zesde hoofdstuk van de Grondwet. Dit luidt, voorzover relevant, als volgt:

Artikel 112. 1. Aan de rechterlijke macht is opgedragen de berechting van geschillen over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen.

2. De wet kan de berechting van geschillen die niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen zijn ontstaan, opdragen hetzij aan de rechterlijke macht, hetzij aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren. De wet regelt de wijze van behandeling en de gevolgen van de beslissingen.

Artikel 113. 1. Aan de rechterlijke macht is voorts opgedragen de berechting van strafbare feiten. (…)

3. Een straf van vrijheidsontneming kan uitsluitend door de rechterlijke macht worden opgelegd. (…)

Artikel 115. Ten aanzien van de in artikel 112, tweede lid, bedoelde geschillen kan administratief beroep worden opengesteld.

Artikel 116. 1. De wet wijst de gerechten aan die behoren tot de rechterlijke macht.

2. De wet regelt de inrichting, samenstelling en bevoegdheid van de rechterlijke macht.

3. De wet kan bepalen, dat aan rechtspraak door de rechterlijke macht mede wordt deelgenomen door personen die niet daartoe behoren.

4. De wet regelt het toezicht door leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast uit te oefenen op de ambtsvervulling door zodanige leden en door de personen bedoeld in het vorige lid.

Artikel 117. 1. De leden van de rechterlijke macht met rechtspraak belast en de procureur-generaal bij de Hoge Raad worden bij koninklijk besluit voor het leven benoemd.

2. Op eigen verzoek en wegens het bereiken van een bij de wet te bepalen leeftijd worden zij ontslagen.

3. In de gevallen bij de wet bepaald kunnen zij door een bij de wet aangewezen, tot de rechterlijke macht behorend gerecht worden geschorst of ontslagen.

4. De wet regelt overigens hun rechtspositie.

Artikel 118. 1. De leden van de Hoge Raad der Nederlanden worden benoemd uit een voordracht van drie personen, opgemaakt door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

2. De Hoge Raad is in de gevallen en binnen de grenzen bij de wet bepaald, belast met de cassatie van rechterlijke uitspraken wegens schending van het recht.

3. Bij de wet kunnen aan de Hoge Raad ook andere taken worden opgedragen.

Uit de artikelen 112, eerste lid, en 113, eerste en derde lid, volgt dat de rechterlijke macht bevoegd is (1) geschillen te berechten over burgerlijke rechten en over schuldvorderingen, (2) strafbare feiten te berechten en (3) een straf van vrijheidsontneming op te leggen. Bij (2) en (3) gaat het om exclusieve bevoegdheden van de rechterlijke macht. Dit geldt ook voor (1), voorzover de aldaar bedoelde geschillen zijn ontstaan uit burgerlijke rechtsbetrekkingen. Is dit niet het geval, dan kan de wet de berechting van deze geschillen tevens opdragen aan gerechten die niet tot de rechterlijke macht behoren (artikel 112, tweede lid). Ook kan ten aanzien van dergelijke niet uit burgerlijke rechtsbetrekkingen ontstane geschillen administratief beroep worden opengesteld (artikel 115), zij het niet langer als eindinstantie.

Uit het bovenstaande valt af te leiden dat de Grondwet in beginsel twee soorten rechterlijke colleges kent: zij die behoren tot de rechterlijke macht en zij die niet tot de rechterlijke macht behoren. Volgens artikel 116 Grondwet wijst de wet de gerechten aan die tot de rechterlijke macht behoren. De gedachte achter dit artikel is dat, behalve de gewone rechter, onder meer ook gerechten belast met administratieve rechtspraak deel uit kunnen gaan maken van de rechterlijke macht. Blijkens de Memorie van Toelichting is het criterium dat hierbij wordt gehanteerd of een rechterlijk college al dan niet duurzaam met rechtspraak is belast.

Tot dusverre behoren op grond van artikel 1 Wet op de Rechterlijke Organisatie echter alleen de 61 kantongerechten, de 19 arrondissementsrechtbanken, de vijf gerechtshoven en de Hoge Raad tot de rechterlijke macht. Administratieve gerechten als de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (geregeld in de Wet op de Raad van State), de Centrale Raad van Beroep (geregeld in de Beroepswet) en het College van Beroep voor het bedrijfsleven (geregeld in de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisaties) vallen erbuiten.

De Hoge Raad bestaat uit een president en een aantal vice-presidenten en raadsheren, de gerechtshoven uit een president, de (coördinerende) vice-presidenten, de raadsheren en de raadsheren-plaatsvervangers, rechtbanken uit een president, de (coördinerende) vice-presidenten, de rechters en de rechters-plaatsvervangers en de kantongerechten uit de kantonrechter(s) en de kantonrechters-plaatsvervangers.

Voor algemene uiteenzettingen over de organisatie van de rechterlijke macht, kan men in de eerste plaats terecht bij de diverse handboeken over het staatsrecht, waarvan hier slechts worden genoemd:

  • M.C. Burkens, H.R.B.M. Kummeling, B.P. Vermeulen, en R.J.G.M. Widdershoven, Beginselen van de democratische rechtsstaat. Inleiding tot de grondslagen van het Nederlandse staats- en bestuursrecht, vierde druk, Deventer, 1997
  • Van der Pot-Donner (bewerkt door L. Prakke, J.L. de Reede, en G.J.M. van Wissen), Handboek van het Nederlandse staatsrecht, 13e druk, Zwolle, 1995, hoofdstukken 26 en 34
  • P.W.C. Akkermans, en A.K. Koekkoek, De grondwet: een artikelsgewijs commentaar, tweede geheel herziene druk, Zwolle, 1992, hoofdstuk 6, 

Specifiek over de rechterlijke organisatie gaan:

  • Th.G.M. Simons, De rechterlijke organisatie in Nederland, Deventer, 1996
  • F.A.M. Stroink, Rechterlijke organisatie en rechtspraak in beweging, Zwolle, 1993. 

Zie over de Hoge Raad:

  • De Hoge Raad der Nederlanden, 1838-1988. Een portret, Zwolle, 1988
  • De plaats van de Hoge Raad in het huidige staatsbestel. De veranderingen in de rol van de Hoge Raad als rechtsvormer, Zwolle, 1988
  • F. Bruinsma, Cassatierechtspraak in civiele zaken. Een rechtssociologisch verslag, Zwolle, 1988. 

Het openbaar ministerie kan worden onderscheiden in het parket bij de Hoge Raad en de ressorts- en arrondissementsparketten bij respectievelijk de gerechtshoven en de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten. Het parket bij de Hoge Raad richt zich primair op preadvisering aan de Hoge Raad, terwijl de overige parketten op grond van artikel 4 Wet op de Rechterlijke Organisatie zijn belast met de strafvervolging en strafexecutie.

Het openbaar ministerie bij de Hoge Raad bestaat uit een procureur-generaal, een plaatsvervangend procureur-generaal en een aantal advocaten-generaal, het openbaar ministerie bij de gerechtshoven uit de procureurs-generaal bij de hoven, de plaatsvervangende procureurs-generaal en de advocaten-generaal en het openbaar ministerie bij de arrondissementsrechtbanken en de kantongerechten uit een hoofdofficier van justitie, een fungerend of plaatsvervangend hoofdofficier van justitie, de officieren van justitie, de verkeersschouten en de plaatsvervangende officieren van justitie.

Zie over het openbaar ministerie onder meer:

  • G.J.M. van den Biggelaar, De buitengerechtelijke afdoening van strafbare feiten door het openbaar ministerie, Arnhem, 1994
  • H.-J. Albert, De ongelijkzijdige driehoek. Onderlinge betrekkingen tussen lokaal bestuur, Openbaar Ministerie en politie, Arnhem, 1994
  • H.G. van de Bunt, Officieren van justitie. Verslag van een participerend observatieonderzoek, Zwolle, 1985
  • H.G. van de Bunt, G. de Jonge, H.J. Koops, en H.J. Michel (red.), De macht van het OM, Nijmegen, 1983
  • G.J.M. Corstens, en P.J.P. Tak, Het Openbaar Ministerie, Zwolle, 1982
  • A.C. ’t Hart, Om het OM. Een verkenning van enkele aspekten van taak en funktioneren van het Openbaar Ministerie in Nederland, Zwolle, 1976
  • G. Duisterwinkel, Enige facetten van de taak van het Openbaar Ministerie naar Nederlands recht, Deventer, 1965. 

Belangrijk is voorts:

  • A.C. ’t Hart, Openbaar Ministerie en rechtshandhaving. Een verkenning, Arnhem, 1994.
Scroll naar boven