Mediawet 2008

Coalitieakkoord Balkenende IV

In het Coalitieakkoord van het kabinet-Balkenende IV werd een passage opgenomen over de publieke omroep. Daarin werd afgesproken dat het Mediawet-voorstel van het vorige kabinet werd ingetrokken en dat een nieuw wetsvoorstel zou worden ingediend op grond van de volgende uitgangspunten:

  • Media-aanbieders en andere belangstellenden zullen worden gestimuleerd een gedragscode voor een veilig media-aanbod te hanteren. Er komt een media-educatie en expertisecentrum om kinderen en jongeren, hun ouders en scholen te ondersteunen in het leren omgaan met de veelheid van media-uitingen
  • Er wordt een financiële buffer gecreëerd om de publieke omroep minder afhankelijk te laten zijn van fluctuaties in reclame inkomsten
  • De verlengde erkenning van de huidige omroepverenigingen en de concessie voor de publieke omroep (met drie tv-zenders, vijf radiozenders en bijbehorende nieuwe media-activiteiten) blijven in stand. Er stond ook in het Coalitieakkoord dat in 2010 de concessie voor een periode van vijf jaar wordt, maar dit voorstel is in de Tweede Kamer gesneuveld bij de behandeling van de Erkenningswet
  • Nieuwe toetreders worden erkend en beoordeeld aan de hand van criteria als maatschappelijk draagvlak dat onder meer wordt uitgedrukt in ledental, bijdrage aan kwaliteit en duurzame externe pluriformiteit van de publieke omroep als geheel en het bereik onder relevante doelgroepen
  • De Raad van Bestuur is verantwoordelijk voor beleid, voor een evenredige en evenwichtige programmering en voor coördinatie van niet vrijblijvende samenwerking tussen en met de zelfstandige omroepen op de verschillende zenders. Voor de samenhang bij het programmeren vanuit de diverse platforms is het kijk- en luistergedrag van het publiek en de daaruit voortvloeiende netprofilering, en een evenwichtige verdeling van de zendtijd leidend. Omroepverenigingen blijven zelfstandige autonome organisaties die verantwoordelijk zijn voor de eigen programma-inhoud met de daarbij behorende budgetten.

Zie: Bijlage 30891, Handelingen Tweede Kamer, 2006-2007, nr. 4.

Mediawet 2008

In maart 2008 werd de nieuwe Mediawet naar de Tweede Kamer gezonden. Ook deze nieuwe wet dient te zorgen voor een betere aansluiting van de publieke omroep op het digitale tijdperk (dat was ook het uitgangspunt van het wetsvoorstel van 2006).

Belangrijkste voorstellen zijn:

  • een verbod op alcoholreclame op radio en televisie voor 21.00 uur. De RTL-zenders vallen niet onder de Mediawet, maar zullen zich vrijwillig houden aan deze beperking van alcoholreclame.
  • Omroepen hoeven niet langer een voorgeschreven deel van hun zendtijd in te vullen op een vast thuisnet: het `programmeermodel’. De omroepen blijven deelnemen in de redacties van de afzonderlijke televisienetten (netredacties) en de redactie voor radio (zenderredactie). In die redacties vindt overleg plaats over de pgrammering van de netten en zenders. Coördinatoren hebben namens de Raad van Bestuur de leiding in die redacties en hakken knopen door
  • Het onderscheid tussen hoofd- en neventaken is komen te vervallen. Alle vormen van elektronisch aanbod behoren daarmee tot de hoofdtaak van de publieke omroep. Het gaat daarbij dus niet alleen om de televisienetten en de radiozenders, maar ook de themakanalen, websites en mobiele audiovisuele diensten vallen hieronder. Wél zijn er nevenactiviteiten zoals de uitgifte van programmabladen, verkoop van DVD’s e.d. Die moeten verband houden met de publieke taak, mogen niet met publieke middelen worden bekostigd en moeten marktconform worden verricht
  • prestatieafspraken over het totale aanbod vervangen de verplichte percentages zendtijd voor informatie en cultuur. Die percentages blijven overigens gehandhaafd voor de regionale en lokale omroepen. Wel blijft de publieke omroep verplicht om in de meerjarenbegroting te rapporteren over de samenstelling van het pogramma-aanbod, op basis van de genoemde categorieën
  • versoepeling van de reclameregels voor de commerciële omroepen. Nederlandse omroepen mogen hun films vaker onderbreken en zij mogen split screen reclame uitzenden. Daarmee wordt het verschil tussen omroepen die onder de nu nog striktere Nederlandse wetgeving vallen (SBS6 bijvoorbeeld) en omroepen die vanuit Luxemburg uitzenden (RTL) ongedaan gemaakt
  • de mogelijkheid om op te treden tegen zenders die haat zaaien of oproepen tot geweld. Zenders kunnen voortaan door het Commissariaat voor de Media tijdelijk of helemaal uit de lucht worden gehaald als zij in Nederland strafrechtelijk veroordeeld zijn wegens haat zaaien. Deze bepaling is niet in werking getreden: de Eerste Kamer verzette zich daartegen
  • de publieke omroep zal voortaan eens in de vijf jaar voorstellen doen voor het totale aanbod in de komende periode. De minister van OCW dient die voorstellen goed te keuren, met advisering door de Raad voor Cultuur en het Commissariaat voor de Media
  • een structurele verhoging van de financiële bijdrage van de overheid aan de mediabegroting met € 50 miljoen in 2008 tot indicatief € 100 miljoen in 2011. Het Commissariaat voor de Media kreeg wederom de taak het geld onder de omroepen te verdelen. Deze taak werd dus weer teruggenomen van de Raad van Bestuur van de NOS.

Zie: Bijlage 31356, Handelingen Tweede Kamer, 2007-2008, Vaststelling van een nieuwe Mediawet (Mediawet 20..), nrs. 1 e.v.

Het wetsvoorstel brengt veel minder ingrijpende wijzigingen met zich mee dat het voorstel van 2006. De Raad van Bestuur blijft voornamelijk coördinator, met een veel geringer eigen budget dan het voorstel van 2006 voorzag, voor wat betreft de samenwerking tussen de omroepen. Die samenwerking blijft uitgangspunt, i.t.t. de profilering van het voorstel van 2006. Verder blijft er een inhoudelijke toets voor de toelating van nieuwe omroepen, waar het voorstel van 2006 een louter getalsmatige toetsing voorstelde. Het wetsvoorstel bevat, tenslotte, geen bepaling meer over pretentieloos amusement.

Het wetsvoorstel is op 3 juli 2008 door de Tweede Kamer aangenomen. PVV en VVD stemden tegen. De Eerste Kamer nam het voorstel op 23 december 2008 aan, met de stemmen van de VVD tegen.

De NPO heeft over 2008 een terugblik samengesteld, waarin gedetailleerd wordt ingegaan op de resultaten van de publieke omroep en op de uitvoering van de prestatieafspraken: Terugblik ’08, NPO, Hilversum, 2009.

Erkenningswet

De nieuwe Mediawet werd al vrij snel weer gewijzigd. De Erkenningswet (Wijziging van de Mediawet 200. in verband met onder meer de erkenning en de financiering van de publieke omroep), Bijlage 31804, Handelingen Tweede Kamer, 2008-2009, nrs. 1 e.v.) werd op 26 maart 2009 aangenomen door de Tweede Kamer. Op 30 juni ging de Eerste Kamer akkoord met het voorstel. Er was enige haast mee: de erkenningswet bevat regels over de toelating van nieuwe omroepen. Eind juli 2009 moesten zowel nieuwe, als aspirant- en bestaande omroepen de aanvragen voor erkenning voor de periode 2010-2015 indienen. Uiteraard moest op dat moment duidelijk zijn, aan welke regels die toelating is gebonden. De uiteindelijke beslissing over de erkenning is in november 2009 door de minister genomen, na advies van de e Raad voor Cultuur, het Commissariaat voor de Media en de Raad van Bestuur van de Publieke omroep. De nieuwe omroepen Wakker Nederland en Powned zijn toen als aspirant-omroep toegelaten. Max – voorheen aspirant-omroep – krijgt een gewone erkenning, terwijl voor aspirant-omroep LlinK het doek is gevallen.

De belangrijkste punten uit de Erkenningswet zijn:

  • Bladen van omroepen moeten voortaan rechtstreeks verband houden met de programma’s. Voorkomen moet worden dat omroepen zich met publiek geld op de markt van de algemene tijdschriften begeven. De bladen moeten zichzelf binnen drie jaar kunnen bedruipen. Dit laatste om te voorkomen dat de markt verstoord wordt
  • De uittreding van omroepen uit het publieke bestel wordt geregeld. Een omroep kan vrijwillig uittreden of gedwongen worden het bestel te verlaten doordat er geen erkenning meer wordt verleend. De regeling komt op neer, dat er een eindafrekening wordt gemaakt als een omroep het bestel verlaat. Uittreden kan alleen aan het einde van de erkenningsperiode: anders valt er een gat in de programmering. Doet een omroep dat toch, dan kan een boete worden opgelegd
  • Er worden extra inhoudelijke eisen gesteld aan nieuwe omroepen. De toegevoegde waarde die aspirant-omroepen altijd al moesten hebben, werd nauwelijks meer getoetst. Als een omroep het benodigde aantal leden had, werd zij erkend. Daar komt nu verandering in: de eis van toegevoegde waarde wordt nieuw leven ingeblazen. Aspirant-omroepen moeten nu, ten opzichte van de reeds erkende omroepen, iets nieuws en extra’s brengen als het gaat om de maatschapelijke stroming die de omroep wil vertegenwoordigen, het type programma dat wordt gemaakt en het publiek dat daarmee wordt bereikt. Deze drie elementen zijn cumulatief: aan alle drie de eisen dient te worden voldaan wil een omroep aspirant-omroep kunnen worden. Met deze inhoudelijke toets wil de regering voorkomen dat de openheid van het omroepbestel grote versplintering ten gevolge heeft: er zijn op dit moment nogal wat omroepen die aspirant-omroep willen worden en voldoen aan de 50.000 leden-eis. De aspirant-omroepen worden vijf jaar nadat zij zijn toegetreden tot het omroepbestel nogmaals getoetst aan de drie criteria bij de verlening voor een “gewone” erkenning. Is een omroep eenmaal erkend, dan geldt in de praktijk alleen nog de eis van het benodigde ledental: dat geldt dus ook voor de op dit moment erkend, “oude”, omroepen. Overigens wordt het functioneren van alle omroepen geevalueerd door een visitatiecommissie.  Als de evaluatie negatief uitvalt, dan krijgt de omroep nog twee jaar de kans om orde op zaken te stellen. Na die twee jaar volgt een tweede evaluatie. Als die ook negatief uitvalt kan de minister de erkenning intrekken: het gaat hier om discretionaire bevoegdheid van de minister
  • Het programmaversterkingsbudget blijft in handen van de Raad van Bestuur van de publieke omroep, maar krijgt een multimediale bestemming en wordt verhoogd met het geld geoormerkt was voor neventaken (websites, themakanalen e.d.). Daarmee bedraagt het nu 30% van het totale budget voor de publieke omroep
  • De A- en B-statussen komen te vervallen. In plaats daarvan komt er een glijdende schaal. Voor aspirant-omroepen verandert er niets: de eis van 50.000 leden blijft gehandhaafd. Zij krijgen enkel een vast basisbudget. Ook de ondergrens voor erkenning voor bestaande omroepen blijft ongewijzigd op 150.000 leden. Elke omroep met tenminste 150.000 leden krijgt een vast basisbudget. De basisbudgetten van alle omroepen bij elkaar maken 50% deel uit van het totale budget. Bovenop het basisbudget krijgen omroepen per lid (gerekend vanaf het eerste lid en dus niet vanaf de 150.000) een ledengebonden budget (dat de andere helft van het totale budget uitmaakt). Daarvoor geldt een bovengrens van 400.000 leden: een lid boven de 400.000 levert dus geen extra budget op. Aspirant-omroepen krijgen geen extra budget per lid (ook niet als zij meer dan 150.000 leden hebben). De glijdende schaal geldt ook bij de vaststelling van de minimumzendtijdgaranties voor de erkende omroepen.

Toekomstverkenning

Eind 2009 startte het kabinet een toekomstverkenning naar de publieke omroep. Die verkenning is bedoeld voor de erkenningsperiode van 2016 tot en met 2020. Daarbij gold het uitgangspunt dat publieke omroep nodig blijft, ook al heeft dat niet meer te maken met schaarste in de ether. Het gaat veel meer om de maatschappelijke impact van media. De publieke omroep moet garanderen dat het media-aanbod aan bepaalde basiswaarden voldoet. Zo moet de publieke omroep zorgen voor verscheidenheid en vernieuwing; voorzien in onafhankelijke en betrouwbare informatie; en een gedeeld refentiekader bieden aan de gehele bevolking.

Andere uitgangspunten zijn:

  • De continuïteit van de publieke omroep is voor lange tijd verzekerd. De overheid bemoeit zich niet met de inhoud maar zorgt wel voor het geld dat door de omroepen multimediaal kan worden ingezet
  • De publieke omroep is verankerd in de samenleving en vormt daarvan een goede afspiegeling
  • De publieke omroep is van en voor iedereen (met een brede taak als het om uit te zenden programma’s gaat).

De verkenning ging over de volgende onderwerpen:

  • De wijze van financiering
  • Inhoudelijke samenwerking met derden (bijvoorbeeld tussen de pers en de publieke omroep)
  • De organisatie van de omroep (rolverdeling Raad van Bestuur en omroepen; criteria voor toelaten nieuwe omroepen bijvoorbeeld)
  • Wat is nodig om verspreiding en promotie van het publieke aanbod onder alle Nederlanders veilig te stellen?
  • Multimediale strategie: hoe kan de publieke omroep gewicht in de schaal leggen in een veranderend medialandschap en bij veranderend mediagedrag?

 De verkenning bestond uit een consultatieronde onder diverse maatschappelijke organisaties (omroepen,  adviesorganen, burgers). In maart 2010 sloot deze ronde. In juni 2010 stuurde het kabinet de uitkomsten van de consultatie naar de Tweede Kamer. Daarbij gaat het om niet meer dan het schetsen van de voornaamste ontwikkelingen, standpunten, knelpunten en mogelijke oplossingen. Er zijn geen keuzes gemaakt voor wetgeving: dat is aan het volgende kabinet. Zie: Bijlage 32.033, Handelingen Tweede Kamer, 2009-2010, nr. 4, Mediabeleid

Het regeerakkoord van CDA en VVD, Vrijheid en verantwoordelijkheid, bevat een aantal passages over de publieke omroep. Een eerste uitwerking van het regeerakkoord verscheen in december 2010. Daaruit blijkt het volgende:

  • Tenslotte zal het kabinet voor de volgende concessieperiode (vanaf 2015) met voorstellen komen over het aantal netten, de vorm van lidmaatschap van omroepvereningen en de bovengrens van 400.000 leden
  • De Wereldomroep zal worden gefinancierd door het departement van Buitenlandse Zaken
  • Landelijke en regionale publieke omroepen worden geïntegreerd
  • Samenwerking en fusies van verwante omroepen zijn noodzakelijk. De publieke omroep moet uit maximaal 8 organisaties bestaan. Fusies worden gestimuleerd en ondersteunt en, na wetswijziging, zo nodig afgedwongen
  • Er komt een verruiming van de beschikbaarheid van programmagegevens (per 1 april 2011)
  • Het mediabudget wordt vanaf 2013 verlaagd. De bezuiniging loopt op tot € 200 miljoen structureel in 2015. De bezuiniging mag de kwaliteit niet aantasten; gebeurt dat wel dan zal er uiteindelijke een televisienet verdwijnen. – Themakanalen dienen uit de eigen middelen van de omroep te worden gefinancierd, met uitzondering van NOS en NTR. Het aantal websites en themakanalen van de publieke omroep zal vanaf 2012 worden teruggedrongen.

Wetswijziging Mediawet kabinet-Rutte II

In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II, Bruggen slaan, is een aantal afspraken opgenomen over het omroepbeleid:

  • Toetreding van nieuwe omroepen blijft mogelijk
  • De zogenaamde ‘artikel 2.42 omroepen’ worden ondergebracht bij omroeporganisaties
  • Het eerder aangekondigde mediafonds gaat niet door. Het Stimuleringsfonds voor de Pers blijft bestaan
  • De regionale omroepen worden niet langer gefinancierd door de provincies, maar door het Rijk. Het budget wordt overgeheveld van het provinciefonds naar de mediabegroting.

Een aantal van deze punten werd uitgewerkt in een wijzigingsvoorstel op de Mediawet dat in februari 2013 naar de Tweede Kamer werd gezonden.

Op hoofdlijnen behelst het wetsvoorstel het volgende:

  • Het budget voor de omroepen van kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grondslag komt te vervallen. De kerkgenootschappen zijn daarmee niet langer omroepinstellingen. Levensbeschouwing blijft nadrukkelijk onderdeel van de publieke taakvan de landelijke publieke omroep. Bij motie is vastgelegd dat in de periode 2016-2020 hieraan jaarlijks € 9 miljoen wordt besteed
  • De omroepen krijgen een basisbudget en daarbovenop middelen uit het programmabudget (voorheen programmaversterkingsbudget) van de raad van bestuur. Voor het vaststellen van het budget wordt de bestaande relatie met de omvang van de omroepen in termen van aantallen leden losgelaten
  • Als een nieuwkomer als aspirant-omroep wordt toegelaten, moet hij zich voor de verzorging van het mediaaanbod in de aspirant-periode aansluiten bij de NTR en later, als hij zijn plaats in het bestel naar de wettelijke voorwaarden heeft verdiend, bij een van de andereomroeporganisaties
  • De NPS en Stichting Educom worden samengevoegd tot de Stichting NTR
  • Drie omroepverenigingen (KRO/NCRV; TROS/AVRO en VARA/BNN) gaan fuseren; drie omroepverenigingen blijven zelfstandig (EO, MAX, VPRO) en de twee aspirant-omroepen (PowNed en WNL) moeten nog vóór 1 januari 2016 (de aanvang van de nieuwe erkenningsperiode) gaan samenwerken met één van deze zes omroepen.

Het is de bedoeling dat dit wetsvoorstel uiterlijk 1 januari 2014 van kracht zal worden.

Zie: Bijlage 33.541, Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, nrs. 1 e.v., Wijziging van de Mediawet 2008 teneinde het stelsel van de landelijke publieke omroep te moderniseren.

Het wetsvoorstel is in juli 2013 door de Tweede Kamer aanvaard.

Overige wetsvoorstellen

Bij de Eerste Kamer ligt op dit moment nog een implementatie van de nieuwe Europese richtlijn voor audiovisuele mediadiensten. Belangrijkste wijziging: vanaf eind 2009 moet de Mediawet niet alleen gelden voor de omroep, maar ook over voor allerlei televisieachtige diensten zoals video on demand. Zie verder onder de paragraaf EU.

Behalve dit voorstel en het initiatiefwetsvoorstel-Bakker (inmiddels Van der Ham) over de financiering van de lokale omroep (zie het hoofdstuk over De Mediawet van 1987), ligt er bij de Tweede Kamer nog het initiatiefwetsvoorstel-Örgü (VVD) en Bakker (D66), sinds 2006 resp. Van der Ham (D66) en Weekers (VVD) over de beschikbaarheid van programmagegevens zoals die bijvoorbeeld in de gidsen van de omroepen zijn opgenomen. Op dit moment moeten de omroepen die programmagegevens verstrekken aan de NOS, die ze vervolgens verzamelt en ze dan weer ter beschikking stelt aan de omroepen zodat die ze in hun gidsen kunnen opnemen. Daarnaast zijn de omroepen verplicht toe te staan dat de NOS de gegevens verstrekt aan derden waarmee de NOS een overeenkomst op dat punt heeft gesloten (dat is op dit moment bijvoorbeeld het geval met Veronica). Die beperkte beschikbaarheid van de programmagegevens, anders dan in de gidsen, is, volgens de indieners van het wetsvoorstel, strijdig met het belang van het publiek. Het monopolie van de NOS op de gegevens heeft ermee te maken dat de gidsen van de omroepen op die manier extra aantrekkelijk zijn voor kijkers die daarmee een prikkel krijgen zich bij een omroep aan te sluiten. De omroep krijgt aldus meer leden. Het initiatiefwetsvoorstel maakt aan het monopolie een einde. De NOS wordt verplicht de gegevens niet alleen aan de omroepen te verstrekken, maar ook aan dag-, nieuws-, week- of dagbladen of tijdschriften – of media met een soortgelijke functie – die daartoe een verzoek bij de NOS indienen. Het wetsvoorstel geldt niet voor de commerciële omroepen: die worden immers niet uit publiek geld financierd.

Zie voor het initiatiefwetsvoorstel: Bijlage 29680, Handelingen Tweede Kamer, 2005-2006, Voorstel van wet van de leden Van der Ham en Weekers tot wijziging van de Mediawet (regeling verstrekking programmagegevens), nrs. 1 e.v.

Beloningen

Een ander politiek belangrijk punt is dat van de hoogte van de salarissen die worden uitbetaald door de publieke omroep. In september 2009 trad het Beloningskader Presentatoren in de publieke omroep (BPPO) in werking. Het kader bevat een maximumsalaris van € 180.000 (de Balkenendenorm). Op het maximumsalaris worden 5 uitzonderingen bij de televisie en 3 uitzonderingen bij de radio toegestaan voor unieke talenten. In 2012 bleken nog altijd 10 presentatoren te veel te verdienen.

Scroll naar boven