Het functioneren ter discussie

De parlementaire enquête over RSV leidde niet alleen tot kritiek op het overheidsapparaat maar resulteerde ook in een discussie over het functioneren van het parlement zélf. In maart 1985 werd de Bijzondere CommissieOnderzoek, Organisatie en Werkwijze Tweede Kamer ingesteld onder leiding van toenmalig Kamervoorzitter Dolman. De commissie richtte zich vooral op voorstellen om de parlementaire controle op het kabinetsbeleid te verbeteren. Regeerakkoorden waren niet zozeer een beperking van de parlementaire invloed, maar eerder een eerste document op grond waarvan de kamers het kabinet zouden kunnen controleren. Verder constateerde de commissie een gerichtheid van het parlement op details en op de korte termijn, waarbij zij vermeldt dat kabinet en Kamer elkaar beschouwen als de oorzaak van het probleem. Een andere constatering betrof de toename van het aantal moties, waardoor dat middel botter zou zijn geworden. De voorstellen van de commissie waren vooral praktisch: de ondersteuning van de Kamerleden werd verbeterd: er kwam een Bureau Wetgeving bij de Kamer en de vaste Kamercommissies kregen een eigen staf. Verder deed de commissie de aanbeveling om contacten tussen de Kamer enerzijds en ambtenaren en externe adviesorganen anderzijds te intensiveren.

Zie: Bijlage 19336, Handelingen Tweede Kamer, 1985-1986, nrs. 1 en 2.

In 1990 publiceerde de Bijzondere Commissie Vraagpunten (commissie-Deetman, naar de toenmalige Kamervoorzitter) een nota over staatkundige, bestuurlijke en staatsrechtelijke vernieuwingen. Ook de werkwijze van de Kamer kwam aan de orde: positie en werkwijze van de commissies, de demissionaire periode, de regeringsverklaring, contacten tussen parlement en ambtenaren, adviesorganen, convenanten en bestuursakkoorden. De nota werd uiteindelijk begin 1994 vastgesteld. De commissie wilde de vloed aan nota’s indammen, meer aandacht voor uitvoering, het aantal Kamercommissies verminderen tot één voor elk departement en het ondersteunend apparaat van de Kamer vooral richten op de kwaliteit van het wetgevingsproces.

Zie: Bijlage 21427, Handelingen Tweede Kamer, 1990-1991, nrs. 1 e.v.

In 2003 boog de Commissie voor de Werkwijze zich onder voorzitterschap van Kamervoorzitter Weisglas over het functioneren van het parlement. De volgende punten kwamen aan de orde: een betere controle op de regering; kwalitatief betere wetgeving; aantrekkelijke debatten voor de burger; tegengaan van verkokering en het zich verliezen in details; het bevorderen van dualisme; meer rechten voor parlementaire minderheden; agendasetting vanuit de Kamer; meer aanwezig zijn in het land en het verhogen van het aanzien van het parlement. Daartoe werd een aantal wijzigingen in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer opgenomen:

  • de dertigledenregel werd ingesteld: voor het houden van interpellaties en spoeddebatten waren nog maar ten minste 30 kamerleden nodig
  • bij belangrijke wetsvoorstellen werden hoofdlijnendebatten mogelijk
  • de mogelijkheid van openbare procedurevergaderingen van de commissies werd opgenomen
  • initiatiefnota’s van de Kamer en debatten zonder de regering werden mogelijk gemaakt.

Zie: Bijlage 29262, Handelingen Tweede Kamer, 2003-2004, nrs. 1 e.v. , De werkwijze van de Tweede Kamer.

Op 5 juli 2007 nam de Tweede Kamer een motie aan van CDA, PvdA, VVD en CU waarin werd gevraagd om een antwoord van het parlement op de discussie die in de samenleving gaande was over de positie, de reputatie en de werkwijze van het parlement. Daartoe stelde de Kamer een stuurgroep van kamerleden in om deze zelfreflectie, zoals het is gaan heten, vorm te geven.

Zie voor de motie: Bijlage 30996, Handelingen Tweede Kamer, 2008-2009, nr. 9.

Volgens de stuurgroep zou het gaan om de volgende vragen:

  1. Vormen regeerakkoorden/coalitieakkoorden een probleem vanuit het oogpunt van een dualistische verhouding tussen regering en parlement?
  2. In hoeverre is een korter wordende zittingsduur van Kamerleden (hoge omloopsnelheid) een probleem?
  3. Is er een groeiende informatie- en kennisachterstand van Kamerleden ten opzichte van de regering en, zo ja, is dit een probleem
  4. Houden kamerleden zich op het juiste moment met de relevante onderwerpen bezig, of is sprake van incidentenpolitiek?
  5. Is er sprake van een verschuiving van de aandacht van de Kamer van medewetgever en controleur naar medebestuurder, gepaard gaand met onvoldoende aandacht van de Kamer voor de uitvoerbaarheid van beleidsvernieuwingen?

Deze vragen zijn onderwerp van gesprekken geweest van de stuurgroep met Kamerleden, de vice-president van de Raad van State, de voorzitter van de Algemene Rekenkamer, journalisten en oud-politici.

De stuurgroep heeft een aantal aanbevelingen gedaan:

  1. Adviesraden, planbureaus en Hoge Colleges van Staat dienen vaker te worden geraadpleegd
  2. Het gebruik van parlementaire instrumenten moet worden aangescherpt
  3. Kandidaat-bewindslieden zouden door de Kamer kunnen worden gehoord voordat zij worden benoemd. De Kamer zou daarvan de voor- en nadelen dienen te inventariseren
  4. Binnen de Kamer moet voorafgaand aan verkiezingen kennisoverdracht plaatsvinden over de mogelijke stappen tijdens de kabinetsformatie
  5. Het introductieprogramma ter bevordering van deskundigheid moet worden uitgebouwd voor nieuwe leden en nieuwe fractiemedewerkers
  6. Het beter benutten van de Kamerorganisatie
  7. Het versterken van de fractieondersteuning
  8. De persoonlijke en facilitaire ondersteuning van Kamerleden moet verbeteren, evenals de ambtelijke ondersteuning van de Kamer
  9. De Kamer moet gaan werken met een eigen toekomst- en onderzoeksagenda (zie hieronder)
  10. De Kamer moet selectiever omgaan met de plenaire afronding van algemene overleggen
  11. De Kamer moet selectiever omgaan met het houden van spoeddebatten
  12. De Kamer moet gaan werken met een uitvoeringstoets vooraf en uitvoeringsonderzoeken achteraf.

Zie: Bijlage 31845, Handelingen Tweede Kamer, 2008-2009, nr. 3 Parlementaire zelfreflectie 2007-2009, Rapport Vertrouwen en Zelfvertrouwen.

Het rapport bevat als bijlagen:

  • essays van W.H. de Beaufort: Kan de Tweede Kamer nog geholpen worden?; G.J. Schutte: Gezag en vertrouwen van de volksvertegenwoordiging; J.Th.J. van de Berg: De parlementaire orde is een politieke orde.
  • verslagen van gesprekken met: oud-Kamervoorzitters Bukman, Deetman, Dolman, Van Nieuwenhoven en Weisglas; met de Vice-President van de Raad van State; met journalisten; met de WRR; met de Ombudsman; met de voorzitters van politieke partijen; met de Algemene Rekenkamer; met oud-informateurs; met vertegenwoordigers uit politiek, bedrijfsleven, wetenschap en cultuur; met de oud-minister-presidenten W. Kok en R.F.M. Lubbers; met leden van de Eerste Kamer; met ambtelijk secretarissen en voorlichters van fracties; met Kamerbewoners
  • een verslag van de conferentie parlementaire zelfreflectie op 25 maart 2009
  • een nuttig overzicht van de behandelde onderwerpen in studies over het functioneren van het parlement.

Over het rapport werd op 8 juni 2009 een nota-overleg gehouden. Tijdens dat overleg werden moties ingediend, waarvan een motie-Schinkelshoek (CDA) werd aangenomen. In deze motie sprak de Kamer haar waardering uit voor het rapport. De algemene conclusie van het overleg was dat de aanbevelingen door een meerderheid werden ondersteund. Een motie van Van der Staaij (SGP) om de eis te stellen dat de steun van 50 i.p.v. 30 Kamerleden nodig is om een spoeddebat te houden werd verworpen. Zie:

  • Handelingen Tweede Kamer, 2008-2009, 30 juni 2009 (stemmingen)
  • Bijlage 31845, Handelingen Tweede Kamer, 2008-2009, nr. 5 en 7, Parlementaire zelfreflectie 2007-2009.

In oktober 2009 stemde de Tweede Kamer in met een voorstel van het Presidium voor een eigen toekomst- en onderzoeksagenda van de Kamer. Het gaat daarbij om ten hoogste drie onderzoeken per jaar. Het onderzoek kan een uitvoeringsonderzoekex post zijn of een toekomstonderzoek. Een uitvoeringsonderzoek ex post is een onderzoek naar de uitvoeringspraktijk van bestaande regelgeving. Een toekomstonderzoek is een onderzoek naar ontwikkelingen die zich op een beleidsterrein afspelen.

Voor de te kiezen ondewerpen gelden drie criteria:

  1. het onderwerp moet maatschappelijk en politiek relevant zijn en een zekere mate van urgentie kennen
  2. een onderzoek moet meerwaarde hebben boven andere onderzoeken van bijvoorbeeld het kabinet, of de Algemene Rekenkamer
  3. het onderzoek moet binnen een jaar uitgevoerd kunnen worden.

Elke vaste-kamercommissie kan één voorstel doen voor een onderzoek. De Commissie Rijksuitgaven doet een voorstel aan de Kamer. Dat voorstel bevat ten hoogste drie onderzoeken. De Kamer neemt vervolgens een beslissing. De commissie waarvan een voorstel is goedgekeurd doet vervolgens, vóór 1 maart, een uitgewerkt voorstel aan de Kamer.

Zie verder: Bijlage 31.845, Handelingen 2009-2010, nr. 9. Brief van het Presidium.

 

Minister Plasterk (BZK) stelde op 27 januari 2017 de staatscommissie parlementair stelsel in. De staatscommissie krijgt de opdracht om te onderzoeken of er veranderingen nodig zijn in het parlementaire stelsel en de parlementaire democratie en zo nodig aanbevelingen te doen. Johan Remkes, commissaris van de Koning in Noord-Holland en voorheen minister, Tweede Kamerlid (VVD) en gedeputeerde van de provincie Groningen, wordt voorzitter van de staatscommissie. De overige leden zijn vooraanstaande wetenschappers en ervaren oud-Kamerleden.

De Eerste en Tweede Kamer hadden gevraagd om de staatscommissie. In een brief aan de regering beschrijven zij een aantal belangrijke ontwikkelingen. De Nederlandse burger wil meer betrokken zijn bij beleid en politiek. Europese besluiten worden belangrijker voor het Nederlandse parlement. Veel taken zijn van de rijksoverheid overgegaan naar gemeentes. Er zijn steeds grotere verschillen tussen verkiezingsuitslagen. De opkomst van ict (internet, social media) heeft invloed op het parlement en de democratie. Daarom kreeg de staatscommissie de taak om te adviseren of er iets moet veranderen in het parlementaire stelsel. De staatscommissie bracht eind 2018 advies uit.

  • Bijlage 34.430, Handelingen Tweede Kamer, 2016-2017, nr. 4
  • Bijlage 34.000, Handelingen Eerste Kamer, 2015-2016, nr. P.

De Eerste Kamer stelde op 27 september 2016 een Tijdelijke commissie werkwijze Eerste Kamer in. De commissie diende een aantal aanbevelingen te doen met betrekking tot de werkwijze van de Eerste Kamer.

Op 11 juli 2017 bracht de commissie verslag uit. Enkele belangrijke aanbevelingen uit het verslag zijn:

  • De commissie beveelt aan de uitvoering door de regering van aangenomen moties systematischer te monitoren
  • De commissie concludeert dat een betere informatievoorziening door de regering voor wat betreft uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid van wetsvoorstellen gewenst is. Wanneer een departementale uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets is uitgevoerd, dient deze standaard integraal openbaar te worden gemaakt opdat de regering daarop bevraagd kan worden door de Kamer
  • De commissie vindt het van belang dat terughoudendheid wordt betracht waar het gaat om de behandeling van beleid door de Eerste Kamer. De Kamer dient zich primair te richten op – nationale en Europese – wetgeving en wetgevingskwaliteit.

Zie:  Bijlage CXXIV Handelingen Eerste Kamer, nr. A Verslag van de Tijdelijke Commissie Werkwijze Eerste Kamer.

Zie over het functioneren van het parlement:

  • R. Andeweg en J. Thomassen, Binnenhof van binnenuit. Tweede Kamerleden over het functioneren van de democratie, Den Haag, 2007
  • J.Th.J. van den Berg, “Parlementariërs in tijden van politieke turbulentie”, in: K. Aarts e.a. (red.), Het Parlement. Staatsrechtconferentie 2006, Nijmegen, 2007, pp. 15-37
  • J.J.A. Thomassen e.a. (red.), De Geachte Afgevaardigde. Hoe Kamerleden denken over het Nederlandse parlement, Muiderberg, 1992
  • M.P.C.M. van Schendelen e.a. (red.), “Leden van de Staten-Generaal….”. Kamerleden over de werking van het parlement, ’s-Gravenhage, 1981.
Scroll naar boven