Doelstellingen en activiteiten

In de loop van de geschiedenis verbreedt de hoofddoelstelling van vakbonden in Europa van:

  • verbetering van werkomstandigheden, via
  • verbetering van het leven van een arbeider, naar
  • verbetering van de maatschappelijke positie van burgers die afhankelijk zijn van loon of uitkering.

Zie: S. Webb en B. Webb, The history of trade unionism (1e druk 1894, gerev. ed. 1920).

Hiermee vindt organisatie steeds meer plaats op grond van het principe van inclusiviteit: het organiseren van zoveel mogelijk werknemers, inclusief ongeschoolden, werklozen, arbeidsongeschikten en gepensioneerden.

De Nederlandse vakbeweging vervult in de maatschappij een:

  • correctiefunctie en een
  • emancipatiefunctie.

Zie hiervoor: H.J. van Zuthem, “Het sociologisch perspectief van de vakbeweging in de maatschappelijke verhoudingen”, in: C. De Galan e.a., Vakbeweging nu en straks, Amsterdam, 1967.

De correctiefunctie verwijst naar de behartiging van dagelijkse materiële belangen van de werknemers, zoals loon, vrije tijd, ontslagbescherming, pensioen en sociale zekerheid. Het gaat dan om een correctie van de inkomensverdeling tussen kapitaal (winst) en arbeid (loon). Door gezamenlijk optreden en de onderhandelingen over te laten aan een vakbond, kunnen werknemers een grotere tegenwicht bieden aan de werkgeversmacht. De emancipatiefunctie verwijst naar het streven naar een structureel minder afhankelijke of minder ondergeschikte positie van werknemers in de maatschappij of in de arbeidssituatie. Denk aan het streven naar algemeen kiesrecht, scholing, woon – en gezondheidsvoorzieningen, verandering van eigendomsverhoudingen van productiemiddelen of zeggenschap in de arbeidssituatie. In de loop van de tijd zijn grote verschillen in de mate waarin de vakbeweging beide doelstellingen nastreeft. Ook internationaal is wat dit betreft sprake van grote verschillen.

De belangrijkste machtsbron van werknemersorganisaties is de werkstaking. Hier onderscheiden vakbonden zich van personeelsverenigingen of ondernemingsraden die deze machtsbron missen.

De activiteiten van vakbonden kunnen worden onderverdeeld in:

  • Overleg, onderhandeling en contractvorming met werkgevers en hun verenigingen. Denk aan afsluiting van CAO’s of sociale plannen en aan beïnvloeding van het onderhandelingsproces door staking, bedrijfsbe-zetting, publicatie van slecht werkgeversgedrag, handtekeningenacties, enzovoort.
  • Overleg, onderhandeling en het maken van afspraken met de overheid in haar rol van wetgever en bestuurder en in die van werkgever van ambtenaren
  • Beïnvloeding van de publieke opinie via massamedia
  • Vertegenwoordiging in advies- en bestuursorganen en in fondsen op landelijk en sectoraal niveau (zoals scholing, pensioenen)
  • Advisering, informatieverstrekking en andere vormen van (juridische) dienstverlening aan leden, kaderleden en ondernemingsraden
  • Het bieden van mogelijkheden tot inspraak en meningsvorming (een platform)
  • Onderzoek en beleidsontwikkeling
  • Coördinatie met andere vakverenigingen.

Om deze taken te kunnen verrichten, houden werknemersorganisaties zich uiteraard ook bezig met de werving en binding van leden en met het beheer van vermogen (ten behoeve van onder meer een stakingskas).

De vroegste vakbonden hielden zich noodgedwongen ook bezig met het verkrijgen van erkenning van werkgevers en van de overheid.

Een Nederlands kenmerk is dat vakbonden zich relatief weinig bezighouden met het organiseren van werkstaking.

Het met werkgevers onderhandelen over arbeidsvoorwaarden voor een collectief van werknemers, is al vanaf het begin van de twintigste eeuw een hoofdactiviteit van werknemersorganisaties. Met het afsluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten (CAO’s) oefenen vakbonden (en werkgeversverenigingen) nog steeds veel invloed uit. Een CAO is een overeenkomst aangegaan door enerzijds een of meer werkgevers of werkgeversverenigingen en anderzijds een of meer werknemersverenigingen waarbij voornamelijk arbeidsvoorwaarden worden geregeld die bij arbeidsovereenkomsten in acht moeten worden genomen (Wet op de Collectieve Arbeidsovereenkomsten, artikel 1).

In 2002 zijn er in Nederland 223 bedrijfstak-CAO’s en 803 ondernemings-CAO’s. Daarnaast bestaan er CAO’s over specifieke onderwerpen als VUT, opleidings- en ontwikkelingsfondsen etc. Naar schatting valt 80% van de werknemers en ambtenaren onder een CAO. In de loop van de geschiedenis worden in CAO’s steeds meer onderwerpen geregeld. In de media is vaak alleen aandacht voor de collectieve loonsverhoging, maar CAO’s regelen ook salarissystematiek, bovenwettelijke uitkeringen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid of werkloosheid, arbeidstijden, verlof, vakantie, scholingsvoorzieningen, uittredingsvoorzieningen, arbeidsomstandigheden etc. CAO’s zijn vaak dikke boekwerken.

Coördinatie met andere vakverenigingen gebeurt op vele (w.o. internationale) niveaus en in verschillende vormen. Er zijn “hardere” methoden, zoals centrale verplichtstellingen, en er zijn “softere methoden als informatie-uitwisseling, vergelijking (benchmarking), tactische opeenvolging of juist gelijktijdigheid van onderhandelingen (pattern bargaining resp. synchnonized bargaining), zie: K. Sisson en P. Marginson, “Co-ordinated bargaining. A process for our times?”, in: British Journal of Industrial Relations, 40 (2002), pp. 197-220.

Scroll naar boven