Inleiding

Na bespreking van de begrotingsstelsels, normen en functies wordt het tijd stil te staan bij de begrotingscyclus zelf. Er zijn drie fases te onderscheiden:

  • de voorbereidende fase
  • de uitvoerende fase
  • de verantwoordingsfase.

In de fase van begrotingsvoorbereiding gaat het om het formuleren van beleidsvoornemens en het in beeld brengen van de financiële gevolgen van deze voornemens. Enerzijds is de beschikbare financiële ruimte beperkt met het oog op de begrotingsnorm; anderzijds zijn er vaak talloze wensen ten aanzien van uitgaven. Beide invalshoeken worden aan elkaar gerelateerd. Daar de wensen in de regel de beschikbare middelen overtreffen, moeten er prioriteiten worden gesteld.

In de fase van de begrotingsuitvoering moet het afgesproken beleid worden gerealiseerd met de middelen die daarvoor beschikbaar zijn gesteld. Zowel de afgesproken beleidsvoornemens als de afgesproken budgettaire grenzen staan dus centraal in deze fase.

Het binnen de afgesproken financiële kaders houden van de uitgaven is een belangrijk element van de begrotingsuitvoering. Dit aspect wordt aangeduid met de budgetdiscipline. Op hoofdlijnen komt de budgetdiscipline erop neer dat overschrijdingen van afgesproken uitgavenmaxima moeten worden voorkomen en – als ze toch optreden – moeten worden gecompenseerd. Met de complexiteit van de collectieve sector en de ontwikkelingen in verschillende uitgavencategorieën blijkt het stringent handhaven van de budgetdiscipline niet in alle gevallen even gemakkelijk. Desondanks hebben de regels “budgetdiscipline” zowel een preventieve als corrigerende functie tijdens de begrotingsuitvoering (zie paragraaf 5.4 ).

Na afloop van de begrotingsuitvoering wordt door de uitvoerende macht (in casu de regering) aan de wetgevende macht (in casu het parlement) verantwoording afgelegd. Dit betreft de formele afsluiting van elke begrotingscyclus. Via departementale rekeningen wordt aangegeven welke uitgaven en ontvangsten zijn gerealiseerd en of deze realisaties overeenkomen met de voornemens en ramingen uit de begroting. De Algemene Rekenkamer (AR) voegt een rapport toe aan een departementale rekening over haar bevindingen betreffende de begrotingsuitvoering van het desbetreffende departement. Het parlement moet zich op basis van deze rekeningen en rapporten een oordeel vormen over de begrotingsuitvoering en stelt uiteindelijk de departementale rekeningen en de rijksrekening (alle departementale rekeningen gezamenlijk; ingediend door de minister van Financiën) vast.

Deze drie fases zullen later in dit hoofdstuk nog uitgebreid worden toegelicht.

Scroll naar boven