Diplomatieke vertegenwoordigingen

Bij het Congres van Wenen waren vier rangen vastgesteld voor de diplomatieke dienst.

De eerste en belangrijkste rang was die van ambassadeur. De tweede was die van buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister, de derde die van minister-resident en de vierde die van zaakgelastigde. Deze rangen waren internationaal erkend. Een ambassade respectievelijk gezantschap stond in de regel onder leiding van diplomaten van de eerste of tweede rang. Legaties stonden onder leiding van een gezant of minister-resident. Een zaakgelastigde stond aan het hoofd van een bureau. Het overige diplomatieke personeel was verdeeld in drie rangen, namelijk die van raad, secretaris en attaché, waarbij attaché de laagste rang was. Hiervoor golden geen internationale regels omdat diplomaten van deze rang niet optraden als chef-de-poste.

De diplomatieke vertegenwoordiging was in grootse stijl opgezet. In de Tweede Kamer wilden de Liberalen beperkingen, vooral op de Diplomatieke Dienst. Zij stuitten daarbij op verzet van Koning Willem I. Hij kon echter niet beletten dat er fors werd bezuinigd op de traktementen van de ambtenaren. Daarentegen werd meer nadruk gelegd op louter commerciële contacten en bevordering van de handel. De buitenlandse politiek kon heel wel zonder feesten, representatie en adellijke namen. Het departement groeide, de Diplomatieke Dienst niet.

Toen België zich afscheidde van Nederland, werd de kritiek van de Liberalen nog groter. Nederland was een kleine natie geworden naar het idee van het parlement en onthouding werd het belangrijkste kenmerk van de Nederlandse buitenlandse politiek. Er werd zo rigoureus bezuinigd dat er zowel voor het departement als voor de Diplomatieke Dienst weinig tot geen ruimte was voor nieuw personeel. In het belang van de commercie werd de Consulaire Dienst daarentegen juist bevorderd.

De bezuinigingen hadden een aantal gevolgen. Pogingen tot rekrutering van diplomatieke vertegenwoordigingen uit andere dan aanzienlijke kringen te halen hadden geen succes. De lage salarissen zorgden ervoor dat eigen geld noodzakelijk was om zich een positie in de Diplomatieke Dienst te kunnen veroorloven. De kandidaten bleven daarom overwegend afkomstig uit adellijke en patricische kringen, een fenomeen dat evenzeer voorkwam in andere Europese landen Ook vergrijsde de Diplomatieke Dienst in hoge mate. Zo werd het gezantschap in Parijs van 1814 tot 1854 vervuld door Baron Fagel, die bij zijn vervanging 83 jaar oud was. In 1846 kwam er enige mate van professionalisering door de instelling van een selectiecommissie voor aspirant-diplomaten. Ook werd een begin gemaakt met het fixeren van de rangen voor de diplomatieke en consulaire dienst.

Scroll naar boven