Onder Koning Willem I

De grondwet van 1815 legde de volledige verantwoordelijkheid voor de betrekkingen met het buitenland bij de Koning. Koning Willem I had een grote belangstelling voor buitenlandse politiek en liet weinig aan zijn ministers over. Het departement verhuisde om het andere jaar, samen met het hof, van Den Haag naar Brussel en vice versa. Ofschoon regel was dat mensen uit het Zuiden aangenomen moesten worden op het departement, alsook voor de Diplomatieke en Consulaire Dienst, geschiedde dit in de praktijk zelden. De eenzijdige rekrutering vormde een bron van onvrede in het Zuiden.

In 1815 kreeg A.W.C. Baron van Nagell van Ampsen de titel van Minister van Buitenlandse Zaken. G.K. van Hogendorp, van december 1813 tot april 1814 „Secretaris van Staat voor de Buitenlandsche Zaken” had al voordien de organisatiestructuur voor het departement ontworpen. De organisatie was „zoodanig ingerigt, dat dezelve vatbaar blijft voor gedurige uitbreiding naarmate van de vermenigvuldiging der zaken”. Ook het eerste Consulaire Reglement, vastgesteld in januari 1814, alsmede het Reglement voor de Buitenlandse Dienst, gedateerd 10 mei 1814, waren van zijn hand.

Het departement had in 1814 twaalf personen in dienst inclusief twee bodes. Van Nagell mocht van koning Willem I niets aan de structuur van het departement veranderen. Het enige waarvoor hij toestemming kreeg was voor de oprichting van een Ministerie voor Overzeese Handel en Bezittingen dat van 1815 tot 1818 bleef bestaan.

Bij het vertrek van Van Nagell in december 1823 werd het departement gereorganiseerd. Het personeel werd op een nieuwe wijze gegroepeerd, bezoldigd en betiteld. Tegelijk werd fors bezuinigd op hun traktementen. Op 1 januari 1824 werden de twee bestaande bureaus voor Diplomatieke en Geheime Correspondentie en voor Consulaire Diplomatie en Comptabiliteit samengevoegd tot één bureau. Deze situatie bleef zo tot er een apart kantoor kwam voor de consulaire correspondentie. De aard van het werk bracht met zich mee dat de ambtenaren vreemde talen moesten beheersen, vooral Frans. Het gemiddeld opleidingsniveau van de medewerkers lag hoger dan bij andere departementen. Toch werden pas vanaf de tweede helft van de negentiende eeuw meer academici aangetrokken, vooral juristen.

Scroll naar boven