Pastorale vernieuwingen

Hoezeer de sfeer in de katholieke kerk in de loop van de jaren vijftig was veranderd kan blijken uit de bisschoppelijke Vastenbrief van 1959: „Het is de Hiërarchie die onderricht en het geloofsgoed vaststelt, maar zij onderricht alleen wat er in de gemeenschap leeft.” In datzelfde jaar kondigde de in 1958 gekozen paus Joannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie aan, dat gehouden werd van 1962 tot 1965. De nieuwe paus zelf sprak in dit verband van een „aggiornamento”, een bij de tijd brengen van de kerk. Na aanvankelijke aarzelingen koesterde katholiek Nederland dan ook hoge verwachtingen van dit concilie. De Nederlandse bisschoppen, en met name kardinaal B. Alfrink, behoorden tijdens het Concilie tot de uitgesproken pleitbezorgers voor kerkelijke vernieuwing. Hun opvattingen bepaalden wat werd genoemd de „geest van het Concilie”: een dynamisch kerkbegrip („Gods volk onderweg”) en een positieve visie op de ontwikkelingen in de samenleving. Het katholieke exclusivisme maakte plaats voor een fundamentele erkenning van godsdienstvrijheid en een oecumenische openheid.

De meest opvallende verschijnselen in de vernieuwingsbeweging waren de invoering van de volkstaal in de liturgie in plaats van het latijn en experimenten met liturgische vormen. Tegelijk verminderde de strikte naleving van de kerkelijke moraal. In 1963 verklaarde de populaire Bossche bisschop W. Bekkers, dat het gebruik van voorbehoeds-middelen uiteindelijk een zaak was van het eigen geweten van de gehuwden. Deze wending naar een eigen verantwoordelijkheid voor de gelovigen kwam ook tot uitdrukking in een snelle daling van de biechtpraktijk en in de felle kritiek die de pauselijke encycliek Humanae Vitae (1968) – waarin het gebruik van voorbehoedsmiddelen opnieuw uitdrukkelijk verboden werd – in Nederland ontmoette.

Het ligt voor de hand dat bij een zo snelle modernisering van het Nederlands katholicisme ook het traditionele beeld van de priester onder druk kwam te staan. Dit leidde onder meer tot de opheffing van de traditionele priesteropleidingen. De klein-seminaries werden omgevormd tot open katholieke middelbare scholen en de groot-seminaries werden in 1966-1967 samengevoegd tot zes theologische hogescholen en faculteiten: het Theologisch Instituut Eindhoven, dat al spoedig werd opgeheven, de Theologische Hogescholen in Amsterdam en Utrecht (KTHA en KTHU), de Hogeschool voor Theologie en Pastoraat in Heerlen, de Theologische Faculteit Tilburg en een uitbreiding van de bestaande Theologische Faculteit Nijmegen met een kandidaatsopleiding. Deze theologische onderwijsinstellingen bedienden binnen enkele jaren vooral lekenstudenten en steeds minder priesterstudenten.

Naast de terugval van het aantal priesterroepingen trad in de tweede helft van de jaren zestig een groot aantal priesters uit het ambt. Velen van hen traden in het huwelijk, zodat vrij algemeen de veronderstelling bestond dat deze priestercrisis mede was veroorzaakt door de aan het ambt verbonden celibaatsverplichting. Een ruime meerderheid van priesters en leken bleek voorstander van afschaffing van deze verplichting en de verwachtingen daaromtrent liepen rond 1970 hoog op.

De veranderingen bij de vele kloosterorden en congregaties waren nog groter. Ook hier kwamen veel uittredingen voor en was er weinig nieuwe aanwas, zodat de kloosterbevolking begon te vergrijzen. Bovendien moesten veel orden en congregaties bij gebrek aan menskracht en door de secularisatie hun traditionele activiteiten opgeven in het onderwijs, de ziekenzorg en de internaten.

De bisschoppen beschouwden het als hun taak aan al deze vernieuwingen leiding te geven en deze ook naar vermogen in goede banen te leiden. Als belangrijkste „wapenfeiten” van het toenmalige bisschoppencollege mogen wel de Nieuwe Katechismus en het Pastoraal Concilie gelden.

Al vroeg in de jaren zestig hadden de bisschoppen opdracht gegeven om een katechismus voor volwassenen te schrijven, waarin het geloof zou worden uitgelegd in nauwe aansluiting bij de ervaringswereld van de moderne mens. Deze Nieuwe Katechismus verscheen in 1966, bereikte een oplage van meer dan 500.000 exemplaren en werd in vele talen vertaald.

De gedachte om de resultaten van het Tweede Vaticaans Concilie uit te werken voor de Nederlandse situatie rees aan het eind van het Concilie. De „ideoloog” ervan was de Bredase bisschop G. de Vet. De voorbereidingen, onder de hoede van het pas opgerichte Pastoraal Instituut van de Nederlandse Kerkprovincie (PINK), begonnen in 1966. Tussen 1969 en 1970 vonden zes plenaire vergaderingen plaats over thema’s als gezag, missie en ontwikkelingswerk, moraal, huwelijk en gezin, jeugd, geloofsbeleving, religieuzen, kerkelijk ambt, verkondiging, oecumene en vrede. Daarbij werd gebruik gemaakt van de inbreng van talrijke conciliegespreksgroepen, via de conciliepostbussen, en vooral van een groot aantal commissies van deskundigen. Afgezien van de thema’s „missie en ontwikkelingshulp” en „vrede” richtte het Pastoraal Concilie zich toch vooral op binnenkerkelijke kwesties. Zo werd de vraag naar het bestaansrecht en de identiteit van katholieke instellingen en maatschappelijke organisaties terzijde geschoven met het argument dat het daarbij slechts om bijzaken ging.

In de stroom van de vernieuwingsbeweging ontstonden vele kritische groepen, zowel te linker- als te rechterzijde van het kerkelijke spectrum. De verontrusten groepeerden zich onder meer rond de bladen Confrontatie en Waarheid en Leven, aan de zijde van de vernieuwers ontstonden diverse kritische gemeenten, waarvan de Amsterdamse Studentenekklesia en de Kritische Gemeente IJmond de bekendste zijn. Voorts organiseerden kritische priesters zich in 1968 in Septuagint.

De vernieuwingsbeweging trok, ook internationaal, dusdanig de aandacht, dat zij aanvankelijk het feit verhulde, dat een groot aantal katholieken deze ontwikkeling niet kon of wilde meemaken. Er had een vervaging plaats van de geloofsopvattingen en het kerkbezoek liep terug van 64,6% in 1966 tot 46,3% in 1970. Deze terugval zou zich in de rest van de eeuw onverminderd voortzetten: in 1998 was het wekelijks misbezoek gedaald tot 10,2%.

Voorlopig was men geneigd deze processen veeleer te interpreteren als een vorm van ontvoogding dan als een radicale en definitieve ontkerkelijking. Vanuit deze interpretatie ontwikkelde het Hoger Katechetisch Instituut een vorm van schoolkatechese, die als „ervaringskatechese” werd aangeduid en haar ingang zocht bij dagelijkse ervaringen van de leerlingen.

De overgang van prinses Irene naar de katholieke kerk in 1964 bracht, na vijftien jaar oecumenisch gesprek, nu ook de kerkelijke leiders om de tafel. Kardinaal Alfrink sprak, in reactie op de protestantse verontwaardiging over haar „voorwaardelijke herdoop”, van een „oecumenisch bedrijfsongeval”. Sindsdien werden er structureel contacten met de protestantse kerken onderhouden; in 1968 werd de Raad van Kerken opgericht. In de jaren 1967-1968 erkenden de Rooms-Katholieke kerk en de Nederlands Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Evangelisch-Lutherse Kerk wederzijds hun doop, en werd men het eens over de houding ten aanzien van kerkelijk gemengde huwelijken. De gesprekken over intercommunie en erkenning van ambten verliepen echter moeizamer en strandden, mede onder invloed van meer behoudende tendensen, in de loop van de jaren zeventig.

Literatuur

Algemene literatuur:

  • W. Goddijn, J. Jacobs en G. van Tillo, Tot vrijheid geroepen. Katholieken in Nederland, 1946-2000, Baarn, 1999
  • J.A. Coleman, The Evolution of Dutch Catholicism, 1958-1974, Berkeley-Los Angeles-London, 1978
  • W. Goddijn, De beheerste kerk. Uitgestelde revolutie in R.K. Nederland, Brussel-Amsterdam, 1973
  • Vijf jaar kerkontwikkeling in Nederland 1967-1971, ’s-Gravenhage-Amersfoort, 1972
  • W. Kusters, Balans en perspectief van een kerkontwikkeling, ’s-Gravenhage (KASKI), 1971. 

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek:

  • M.M.J. van Hemert, Kerkelijk gezindten. Een analyse op basis van de volkstelling 1971, ’s-Gravenhage, 1979
  • God in Nederland. Statistisch onderzoek naar godsdienst en kerkelijkheid, ingesteld in opdracht van de Geillustreerde Pers NV, Amsterdam, 1967.

Literatuur met betrekking tot het episcopaat:

  • A.H.M. van Schaik, Alfrink. Een biografie, Amsterdam, 1997
  • L. Groothuis, De Brabantse bisschoppen Bekkers en De Vet. Wegbereiders van een vernieuwingsbeweging, Tilburg, 1973. 

Literatuur met betrekking tot het Tweede Vaticaans Concilie:

  • G. Alberigo en J.A. Komonchak (red.), The History of Vatican II (5 delen), Maryknoll/Leuven, verschijnt sinds 1995
  • J.A. Brouwers, Vreugde en hoopvolle verwachting. Vaticanum II, terugblik van een ooggetuige, Baarn, 1989
  • J.Y.H.A. Jacobs, Met het oog op een andere kerk. Katholiek Nederland en de voorbereiding van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie. 1959-1962, Baarn, 1986
  • Constituties en decreten van het Tweede Vaticaans Oecumenisch Concilie, Amersfoort, 1967. 

Literatuur over priesterschap en priesteropleiding:

  • L.G.M. Winkeler, “Van Smits tot Smits. Rooms-katholieke theologieopleidingen in Nederland sinds 1964”, in: Documentatieblad voor de Nederlandse Kerkgeschiedenis na 1800, 24(2001), nr. 54, p. 59-76
  • L. Winkeler, Om kerk en wetenschap. Geschiedenis van de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam en de Katholieke Theologische Universiteit Utrecht, 1967-1991, Utrecht, 1992
  • J.J. Dellepoort, De priesterroepingen in Nederland. Proeve van een statistisch-sociografische analyse, ’s-Gravenhage, 1959. 

Literatuur met betrekking tot de Nieuwe Katechismus:

  • J. van Lier en J. Simons (red.), Geloof leren geloven. Twintig jaar „De Nieuwe Katechismus “. Leren van het verleden met het oog op de toekomst, Nijmegen, 1987
  • Aanvulling bij De Nieuwe Katechismus. Op last van de Kardinalencommissie samengesteld door Ed. Dhanis en J. Visser, Hilversum, 1969
  • De nieuwe katechismus. Geloofsverkondiging voor volwassenen. In opdracht van de bisschoppen van Nederland [samengesteld door het Hoger Katechetisch Instituut te Nijmegen in samenwerking met vele anderen], Hilversum, 1966. 

Literatuur met betrekking tot het Pastoraal Instituut en het Pastoraal Concilie:

  • W. Goddijn, H. Wewerinke, F. Mommers, Pastoraal Concilie (1965-1970). Een experiment in kerkelijk leiderschap, Baarn, 1986
  • W. Goddijn e.a., Riskante kerk. Vijfjaar Pastoraal instituut van de Nederlandse kerkprovincie, Amersfoort, 1968
  • W. Goddijn e.a. (red.), Pastoraal concilie van de Nederlandse kerkprovincie, Amersfoort, 1969-1970, 7 delen
  • Brieven aan het pastoraal concilie. Analyse van 2000 brieven toegezonden aan de concilie postbussen, Nijmegen, 1968.

Literatuur over kritische groeperingen:

  • G. Dierick, Basisgroepen in Nederland. Signalementen, Nijmegen, 1980
  • Alternatieve groepen in de kerk, Amersfoort-Utrecht, 1972. 
Scroll naar boven