Niet-gelovigen

Naast katholieken, gereformeerden en Nederlands hervormden bestaat reeds lange tijd een groep Nederlandse burgers die zich niet tot een bepaald kerkgenootschap rekent. Van deze kiezers gaat ten tijde van de verzuiling slechts bij uitzondering een stem naar een politieke partij op confessionele basis (zie tabel 36).

De stemmen van deze kiezers worden verdeeld onder de seculiere partijen. Zo stemt in de jaren vijftig van de niet-gelovigen een meerderheid op de PvdA, terwijl de VVD en in mindere mate de CPN relatief veel stemmen halen onder deze kiezers. In 1967 behaalt de PvdA ongeveer de helft van de niet-religieuze stemmen, krijgt de VVD de stem van een op de vijf niet-gelovige kiezers, en doen ook D66 en de PSP het electoraal uitstekend onder deze kiezers. KVP, CHU, ARP, SGP en GPV behalen in totaal nog geen vijf procent van de stemmen van de kiezers die zich niet tot een kerkgenootschap of gezindte rekenen. In grote lijnen blijft dit beeld bestaan in het begin van de jaren zeventig: stemmen van niet-gelovige kiezers gaan naar seculiere partijen, met de PvdA als grootste partij gevolgd door de VVD. Confessionele partijen krijgen bij deze kiezers geen voet aan de grond. De oprichting van het CDA brengt niet direct verandering in het bestaande beeld. In 1977 behaalt het CDA niet meer dan zeven procent van de stemmen der niet-gelovige kiezers. De PvdA behaalt de meerderheid. In 1981 en 1982 behaalt de PvdA geen meerderheid onder deze kiezers meer; D66 en de kleine linkse parten respectievelijk de VVD doen het electoraal gezien goed bij deze groep kiezers. In 1986 weet het CDA meer dan tien procent van de niet-gelovige kiezers voor zich te winnen, een prestatie die bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1989 wordt herhaald. Nog nooit in haar geschiedenis (of in die van de partijen die het CDA hebben gevormd) heeft het CDA electoraal zo’n succes gehad onder niet-gelovige kiezers. Gesproken wordt van een zogenaamde „omgekeerde doorbraak”.

De PvdA blijft onder deze kiezers overigens de grootste partij, gevolgd door de VVD.

De omgekeerde doorbraak is niet blijvend gebleken. In de jaren negentig valt het CDA terug onder de groep niet-gelovige kiezers tot een stemmenaandeel van onder de 5%, waarmee men terug is op het niveau van het begin van de jaren tachtig. De PvdA slaagt er in de jaren negentig weliswaar in de grootste partij onder de niet-gelovige kiezers te blijven, maar ziet haar aandeel onder deze kiezers teruglopen tot ongeveer eenderde deel. Tegelijkertijd weet de VVD rond een kwart van deze kiezers voor zich te winnen, zodat het verschil tussen de twee grootste seculiere partijen onder de niet-gelovige kiezers in de jaren negentig nog maar gering is. D66 slaagt er in 1994 in eveneens bijna een kwart der niet-gelovige stemmen te winnen, maar zakt in 1998 terug naar 16%. GroenLinks slaagt er sinds haar bestaan in bij deze kiezersgroep een score van rond de 10% te behalen, en de SP weet zich in 1998 (7%) sterk te verbeteren ten opzichte van 1994 (2%).

Zie voor informatie over de relatie tussen religie en stemgedrag onder meer:

  • J. J. M. Van Holsteyn en G. A. Irwin, CDA, naar voren! Over de veranderende verkiezingsstrategie van het CDA, in: Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1987, Groningen, 1988, pp. 66-98
  • J.G.A. Van Mierlo, Depillarization and the decline of consociationalism in the Netherlands, in: West European Politics, 1 (1986), pp. 97-119
  • A. Felling en J. Peters, Geloven en leven. Een nationaal onderzoek naar de invloed van religieuze overtuigingen, Zeist, 1986
  • J. J. Houska, Influencing mass political behavior. Elites and political subcultures in the Netherlands and Austria, Berkeley, 1985
  • C. Van der Eijk en B. Niemöller, The Netherlands, in: I. Crewe en D. Denver (eds.), Electoral change in western democracies: patterns and sources of electoral instability, London, 1985, pp. 342-371
  • B. Pijnenburg, Katholieken en protestanten in hedendaags Nederland: Een herwaarding van de deconfessionalisering, in: Sociologische Gids, 31 (1984), pp. 487-506
  • G. A. Irwin en K. Dittrich, And the walls came tumbling down. Party dealignment in the Netherlands, in: R. J. Dalton, P. A. Beck en S. C. Flanagan (eds.), Electoral change in advanced industrial democracies: realignment or dealignment. Princeton, 1984, pp. 267-297
  • M. A. Thung, C. J. Pecka, en H. C. Kingmans, Dutch pillarization on the move? Political destabilization and religious change, in: West European Politics, 5 (1982), pp. 127-148
  • R. B. Andeweg, Dutch voters adrift. On explanations of electoral change, 1963-1977, Leiden, 1983
  • H. Bakvis, Catholic power in the Netherlands, Kingston and Montreal, 1981
  • H. Bakvis, Electoral stability and electoral change: the case of the Dutch catholics, in: Canadian Journal of Political Science, 14 (1981), pp. 519-555
  • G. A. Irwin, Patterns of voting behaviour in the Netherlands, in: R. T. Griffiths (ed.), The economy and politics of the Netherlands since l945, The Hague, 1980, pp.199-222
  • L. P. J. De Bruyn, Verzuiling en politieke deconfessionalisering, in: Acta Politica, 1980, pp.42-47
  • W. E. Miller en Ph. C. Stouthard, Confessional attachment and electoral behavior in the Netherlands, in: European Joumal of Political Research, 3 (1975), pp. 219-258
  • A. Lijphart, The Netherlands: continuity and change in voting behavior, in: R. Rose (ed.), Electoral behavior. A comparative handbook, New York, 1974, pp. 227-268
  • L. van der Land e.a., Kiezer en verkiezing. Verslag van een onderzoek met betrekking tot de verkiezingen van 1956 in Nieuwer-Amstel voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Amsterdam, 1963
  • J. J. de Jong, Overheid en onderdaan, Wageningen,1956
  • De Nederlandse kiezer. Een onderzoek naar zijn gedragingen en opvattingen, Den Haag,1956
  • Verkiezingen in Nederland. De ontwikkeling en verspreiding van politieke voorkeuren en hun betekenis voor de P.v.d.A., Amsterdam,1951.

Zie verder voor informatie rond de Tweede-Kamerverkiezingen van 1971 tot en met 1998 de onder paragraaf 6.4 genoemde literatuur.

Scroll naar boven