Verambtelijking overheidsapparaat

Voor de beoordeling van de verambtelijkingsgraad is het nuttig te kijken naar de ontwikkeling van het totale overheidspersoneel. Sinds 1795 is de omvang van het aantal overheidsfunctionarissen sterk toegenomen. De instelling van departementen van algemeen bestuur leidde tot een behoorlijke groei van het centrale apparaat (zie tabel 9), vooral bij de voorgangers van Binnenlandse Zaken dat een kwart van de totale formatie omvatte. Na een reorganisatie in 1802 (opheffing agentschappen, instelling Raad van Binnenlandse Zaken en waterstaatscolleges) werd het aantal ambtenaren sterk teruggebracht. Onder de regering van Lodewijk Napoleon nam het aantal ambtenaren op de Secretarie van Staat van Binnenlandse Zaken weer sterk toe.

Tabel 9. Groei van het centrale ambtelijke apparaat en van Binnenlandse Zaken 1795-1810.

Jaar

Totaal

Binnenlandse Zaken*

1795

150

1798

175

37

1800

300

67

1801

330

1802

33

1804

26

1805

350

1806

27

1810

100

*Wat vanaf 1802 Binnenlandse Zaken zou gaan heten was voor dat jaar verdeeld over drie agentschappen (inwendige politie en toezicht op dijken, wegen en wateren; nationale opvoeding; nationale economie).

Bron: H. Boels, Binnenlandse Zaken. Ontstaan en ontwikkeling van een departement in de Bataafse tijd, 1795-1806. Een reconstructie, Den Haag, 1993, pp. 159, 267-269, 349, 408. 415-416.

Voor 1849 schatte Van Braam totale omvang van het burgerlijk overheidspersoneel op ongeveer 20.000. In de jaren 1850-1916 groeide het departement van Binnenlandse Zaken en haar afsplitsingen met een factor 3 (zie figuur 2).

In de twintigste eeuw is de omvang van het overheidspersoneel verachtvoudigd, terwijl de omvang van het departementale personeel meer dan vertienvoudigd is, zie tabel 10.

Deze groei heeft zich vooral voorgedaan in de eerste helft van de twintigste eeuw, zowel bij het rijk als bij de gemeenten. In het algemeen is de omvang van het overheidspersoneel sinds 1899 gegroeid met 914,4%; het aantal ambtenaren in engere zin is echter toegenomen met 1725%! Uit het onderzoek van Van der Meer en Roborgh is ook gebleken dat de verambtelijkingsgraad behoorlijk is toegenomen en het eerst bij de departementen en dan bij de gemeenten, zie tabel 11.

Tabel 10. Omvang van het overheidspersoneel exclusief het openbaar onderwijs en de omvang van het departementale personeel 1899-1988.

Jaar

Overheidspersoneel

Departementaal personeel

1899

52.700

13.500

1938

180.500

1942

55.700

1950

332.200

87.400

1960

364.800

97.900

1968

380.300

1970

115.100

1980

532.400

143.900

1988

433.800

147.000

Bron:FM van der Meer en I.J.Roborgh, Ambtenaren in Nederland Omvang, bureaucratisering en representativiteit van het ambtelijk apparaat, Alphen aan den Rijn, 1993, pp. 63,69.

Tabel 11. Verambtelijkingsgraad overheidspersoneel 1899-1988 in percentages.

Jaar

Totaal

Departementen

Gemeenten

1899

38,0

1960

49,2

74,1

48,2

1968

58,4

76,0

51,8

1975

60,0

77,1

57,0

1988

68,3

86,4

63,9

Bron: F.M.van der meer en L.J.Roborgh, Ambtenarent in Nederland Omvang, bureaucratisering en répresentativiteit van het ambtelijk apparaat, Alphen aan den Rijn, 1993, pp. 93, 101.

Vooral in de periode 1960-1988 haalden de gemeenten hun »achterstand” ten opzichte van het rijk in: de verambtelijkingsgraad voor gemeenten bedroeg in die periode 32,6%, terwijl dat voor het rijk 16,6% was. Van der Meer en Roborgh constateren dat bij de personeelsinkrimping van de overheid in de jaren tachtig de ambtelijke werkgelegenheid relatief gespaard is gebleven. Over de gehele door hen onderzochte periode (1899-1988) is de groei van het aantal ambtenaren in engere zin omvangrijker geweest dan die van het overheidspersoneel. De ontwikkeling van de personeelsomvang van provincies en waterschappen is duidelijk anders geweest. Het provinciepersoneel is in de periode 18991988 meer dan twintigmaal in omvang toegenomen, terwijl het waterschapspersoneel iets meer dan verdubbeld is in omvang. De verambtelijkingsgraad van het waterschapspersoneel is in de periode 1920-1960 toegenomen van 10,2% tot 24,9%. Deze ontwikkeling heeft zich nadien doorgezet. Vergelijkbare ontwikkelingen hebben zich ook elders in de westerse wereld voorgedaan.

Scroll naar boven