Luxemburgse kwestie

Napoleon III had ongeveer tezelfdertijd koning Willem III (die regeerde in de periode 1849-1890), in diens hoedanigheid van groothertog van Luxemburg, gepolst over de mogelijkheid Luxemburg aan Frankrijk te verkopen. Het Nederlandse staatshoofd stond welwillend tegenover een dergelijke transactie, zeker toen Frankrijk genegen was Nederland bij wijze van tegenprestatie een bijstandsverdrag aan te bieden. Dit verdrag zou Bismarck, zo werd gemeend, kunnen weerhouden van eventuele voornemens om Limburg via opname in de in 1866 gestichte Noordduitse Bond (waarvan de Pruisische koning president was) in de invloedssfeer van Pruisen te brengen. Een crisisachtige situatie ontstond in de loop van 1867 toen Bismarck Den Haag liet weten dat een overdracht van Luxemburg aan Frankrijk door hem als een casus belli zou worden beschouwd. uit vrees dat ingaan op Napoleons verzoek zou kunnen leiden tot een Europese oorlog zag Willem III daarop onmiddellijk van de transactie af.

De internationale spanning verminderde snel toen zowel Pruisen als Frankrijk bereid bleek de kwestie Luxemburg ter conferentie in Londen te bespreken. Deze samenkomst zou in 1867 plaatsvinden. Nederland was op de conferentie vertegenwoordigd door graaf J.P.J.A. van Zuylen van Nijevelt, die in het door hem geleide ministerie (1866-1868) ook het ambt van minister van Buitenlandse Zaken bekleedde. De aan de conferentie deelnemende staten besloten tot waarborging van de neutraliteit van het groothertogdom. Tevens werd bepaald dat Limburg een gewone Nederlandse provincie zou zijn, zonder relatie met de Duitse Bond.

Scroll naar boven