Disciplinering

In recente publikaties wordt het proces van oprichting en verspreiding van katholieke organisaties – sinds de jaren vijftig van het etiket „verzuiling” voorzien – verklaard in termen van een sociale beweging, zowel voor het verwerven van een gelijkwaardige positie als voor het behoud en de versterking van de eigen identiteit ten opzichte van andere groepen in de samenleving. Om succes te hebben was het voor de katholieke beweging de hoogste eis zoveel mogelijk geloofsgenoten te mobiliseren en daarvoor was het weer nodig de eenheid te bewaren. In deze jaren van onophoudelijke mobilisatie stond de disciplinering van het kerkvolk – van laag tot hoog – dan ook bovenaan op de katholieke agenda. Aan de mate waarin een katholiek zich hield aan de regels en (moraal)voorschriften, kon het gehalte van zijn of haar kerkelijkheid afgelezen worden. De eisen van de discipline werden bovendien in de loop van de jaren nog voortdurend opgeschroefd door een zich steeds uitbreidende regulering van het geloof en zeden. Beweging betekende oefening in volgzaamheid. Gehoorzaamheid gold bijgevolg als de hoogste norm in de katholieke cultuur.

Voor het bijbrengen en onderhouden van discipline onder het kerkvolk stond de kerkelijke overheid een ruim arsenaal aan middelen ten dienste. Beïnvloeding en controle van het alledaagse leven van de katholieken kwamen daarbij op de eerste plaats, speciaal door systematisch huisbezoek. Ook het katholieke onderwijs was hierbij van grote betekenis. De talrijke sociale, culturele en recreatieve organisaties die sinds het einde van de negentiende eeuw dankzij de katholieke beweging werden opgericht, stonden bovendien onder controle van een geestelijk adviseur. Door het controleren en – zo nodig – bijsturen van de organisaties konden de geestelijke adviseurs zowel de besturen als de leden met raad en daad in goede kerkelijke banen leiden en houden, waardoor zij tevens fungeerden als de primaire bewaarders en bewakers van de katholieke eenheid.

Het oudste maar meest effectieve middel voor het bewaken van het kerkelijke gedrag was echter de biechtstoel. Van alle zonden die opgebiecht konden worden, stonden die op het gebied van seksualiteit en huwelijksleven bovenaan. Vooral ook door toedoen van protestantse initiatieven verontrustte het vraagstuk van de goede zeden sinds de tweede helft van de vorige eeuw de vaderlandse gemoederen in toenemende mate. Van katholieke zijde is dit thema gretig aangegrepen om aan de opvoering van de zedelijkheidseisen een zelfstandige bijdrage te leveren. De organisatie Mannenadel en Vrouweneer wees met haar gelijknamige blad al vroeg de weg naar een fatsoenlijkere samenleving. In het bijzonder tegen de „moderne uitwas” van het Neo-Malthusianisme hebben de katholieken alle hun ter beschikking staande wapens in stelling gebracht. Het geboorteniveau van de Nederlandse katholieken in die jaren wijst onmiskenbaar op een geslaagde beïnvloeding van het intiemste aspect van het dagelijks leven.

Literatuur

  • L. Winkeler, “’Hij kan toch niet bieden wat de wereld biedt’. De verhouding tussen priesters en leken in moderniserend Nederland”, in: A. van Eijk en A. Meijers (red.), Gedoopt, gevormd, gezonden (Zoetermeer, 2001), p. 19-45
  • P. Luykx, Andere katholieken. Opstellen over Nederlandse katholieken in de twintigste eeuw, Nijmegen, 2000
  • D. Hak, “Het onkerkelijkheidsonderzoek in Nederland 1933-1996. Nieuwe antwoorden op oude onderzoeksvragen?”, in: Sociologische Gids, 43(1966), p. 394-412
  • L. Winkeler, „Ten dienste der seminaristen. Handboeken op de Nederlandse priesteropleidingen, 1800-1967, in: Jaarboek van het Katholiek Documentatie Centrum, 17 (1987), pp. 12-56
  • H. Westhoff, Natuurlijk geboortenregelen in de twintigste eeuw. De ontwikkeling van de periodieke onthouding door de Nederlandse arts J.N.J. Smulders in de jaren dertig, Baarn, 1986
  • S. Stuurman, Verzuiling, kapitalisme en patriarchaat. Aspecten van de ontwikkelingen van de moderne staat, Nijmegen, 1983
  • F. van Heek, Het geboorteniveau der Nederlandse rooms-katholieken. Een demografisch-sociologische studie van een gee.mancipeerde minderheidsgroep, Leiden, 1954.
Scroll naar boven