Gezichtspunten bij bestudering organisaties

Bestudering van werkgevers- en werknemersorganisaties vindt binnen verschillende wetenschappelijke disciplines plaats. Beoefenaars in economie, sociologie, rechtsgeleerdheid, politicologie en geschiedenis, richten zich op verschillende verschijnselen, stellen hun eigen vragen en publiceren in verschillende tijdschriften.

  • Economen zien werkgevers- en werknemersorganisaties meestal als pure arbeidsmarktorganisaties. Zij richten zich veelal op de invloed van deze organisaties op lonen en werkgelegenheid. Hierbij wordt vaak de aandacht gevestigd op de beperking van de concurrentie wat betreft de prijs van arbeid. Economisch Statistische Berichten (ESB) is een economisch georiënteerd tijdschrift op dit terrein
  • Sociologen zien werkgevers- en werknemersorganisaties niet alleen als arbeidsmarktorganisaties, maar ook als maatschappelijke organisaties. Zij richten zich onder meer op hun betekenis voor de verzorgingsstaat, hun interne functioneren en hun onderlinge verhoudingen. Het Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken biedt de meeste informatie
  • Juristen zien werkgevers- en werknemersorganisaties veelal als regelmakers. Zij bestuderen hun formele posities en bevoegdheden in de maatschappij om regels rond arbeid te maken en hun fundamentele rechten. Een belangrijk orgaan van arbeidsjuristen is SMA: tijdschrift over arbeid en sociale zekerheid
  • Politicologen zien werkgevers- en werknemersorganisaties vooral als lobby-organisaties die de politieke besluitvorming proberen te beïnvloeden. Het zogenaamde “corporatisme” waarin sterk wordt samengewerkt tussen organisaties en de overheid en verantwoordelijkheden worden gedeeld, is onderwerp van studie. B&M: Tijdschrift voor Beleid, Politiek en Maatschappij is een tijdschrift binnen deze discipline
  • Tot slot kunnen historici niet ongenoemd blijven. Zij hebben talrijke studies gepubliceerd over onder meer de strijd van de vakbeweging en de geschiedenis van het sociaal-economische beleid. Ook sommige jubilieumboeken van werkgeversverenigingen en vakbonden zijn verrassend informatief. Een van de tijdschriften van historici is Tijdschrift voor sociale geschiedenis.

Steeds meer worden werkgevers- en werknemersorganisaties op een interdisciplinaire wijze bestudeerd. Dit wordt onder meer bevorderd door bestuurskundige studies en internationaal vergelijkend onderzoek naar “governance”. Een “governancesysteem” kan worden gedefinieerd als het totaal aan institutionele arrangementen die transacties binnen en over de grenzen van een economische systeem reguleren. Naast markt, staat, hiërarchie (eigendom) en informele netwerken, zijn ook verenigingen een belangrijk coördinatiemechanisme. In vergelijking met staatsregulering kan zelfregulering door verenigingen tot meer maatschappelijke acceptatie en tot meer effectieve en efficiënte implementatie leiden. In vergelijking tot de markt kunnen zij zorgen voor collectieve goederen die anders niet tot stand waren gekomen (oplossen van “market failures”). Ten opzichte van informele netwerken, kunnen verenigingen maatschappelijke krachten meer mobiliseren. Vragen in internationaal vergelijkende studies betreffen onder meer de mix van coördinatiemechanismen in verschillende nationale stelsels en de voorwaarden voor gunstige invloed van werkgevers- en werknemersverenigingen op sociaal-economische prestaties van een land.

Zie bijvoorbeeld:

  • J.R. Hollingsworth, Ph.C. Schmitter en W. Streeck, Governing capitalist economies, Oxford, 1994
  • W. Streeck en Ph.C. Schmitter, Private interest government. Beyond market and state, Beverly Hills/London, 1985. 

Een andere dimensie waarlangs onderzoek naar werkgevers- en werknemersorganisaties plaatsvindt betreft de relatie tussen the logic of influence en the logic of membership. Het gedrag van organisaties kan enerzijds worden begrepen in hun poging de regels en praktijk rond arbeid te beïnvloeden (logic of influence). Anderzijds proberen deze organisaties hun leden te behouden en nieuwe leden te werven (logic of membership). Niet zelden is er een gespannen verhouding tussen deze twee strevingen. Immers, waarom zouden individuele werkgevers en werknemers lid worden van een vereniging als ook niet-leden van de dienstverlening profiteren? Wetten en regels in CAO’s kunnen dan wel getuigen van veel invloed van de organisaties, maar als deze voor iedereen gelden op de arbeidsmarkt, bevordert dat het lidmaatschap niet. Met andere woorden, ontstaan en groei van verenigingen worden gehinderd door free riders.

Zie bijvoorbeeld:

  • M. Olson, The rise and decline of nations, New Heaven, 1982
  • Ph. Schmitter en W. Streeck, The organisation of business interest, Berlijn, 1981
  • M. Olson, The logic of collective action, Cambridge/Londen, 1965. 

Bovendien trekken organisaties met het sluiten van compromissen vaak geen extra leden aan, terwijl het compromis wel een vruchtbare strategie kan zijn voor het bereiken van veel invloed.

In tegenstelling tot Angelsaksische landen heeft het vak of de “leer” van arbeidsverhoudingen (Industrial Relations) in Nederland geringe erkenning gekregen als zelfstandig academisch studiegebied. Benadering en stromingen daarbinnen – zoals de systeemtheorie, strategische keuzetheorie, structuratie, conflicttheorie, pluralisme – hebben soms hun weg gevonden in de verschillende disciplines, maar staan daar ook wat los van, zie:

  • A.G. Nagelkerke en W.F. de Nijs, Regels rond arbeid, Groningen, 2001 (3e druk)
  • W. Albeda, W.J. Dercksen en F.H. Tros, Arbeidsverhoudingen in Nederland, Alphen aan den Rijn/Diegem, 1998 ( 6e druk). 

Studies van arbeidsverhoudingen gaan vaak in op discussies zoals die in de maatschappij en politiek spelen. Zo worden ten tijde van de wederopbouw de constructieve aspecten van organisaties benadrukt, maar komt vanaf eind jaren zestig meer aandacht voor conflict, interne democratie en (marxistische) ideologie. Vanaf de jaren tachtig staan het belang van de sociale partners voor economische prestaties en de onzekere toekomst van de vakbeweging in de schijnwerpers.

Wat verder in de Nederlandse vakliteratuur opvalt, is de sterke nadruk op het functioneren van werkgevers- en werknemerscentrales op het landelijk overlegniveau (macro-niveau). In de laatste jaren is wel meer aandacht voor sector- en CAO-studies (op meso-niveau), maar wordt nog weinig onderzoek gedaan naar de invloed van de organisaties op de situatie en besluitvorming in bedrijven.

Een orgaan in Nederland is Zeggenschap: tijdschrift over arbeidsverhoudingen.

Scroll naar boven