Staatkundige emancipatie

Met een Frans leger dreigend aan de grens werd in 1795 de Bataafse Republiek uitgeroepen. Katholieken in Nederland kozen vanuit hun achtergestelde positie de zijde van deze Bataafse Omwenteling, die immers de veelbelovende „vrijheid, gelijkheid, broederschap” in haar vaandel had geschreven. De Nationale Vergadering bepaalde in 1796 „dat geen bevoorrechte noch heerschende kerk in Nederland meer kan of zal geduld worden” en „dat alle placaten en resolutiën der gewezen Staten-Generaal, uit het oude stelsel der Vereniging van kerk en staat gebooren, zullen worden gehouden voor vernietigd”. De staatsrechtelijke emancipatie van de katholieken was een feit.

De volledige scheiding van kerk en staat werd in de grondwet van het Koninkrijk Holland (1806) echter genuanceerd door de invoering van een forse staatsbemoeienis door het Departement voor de R.K. Eredienst, dat tot onder koning Willem III zou blijven bestaan. Niettemin ging een herstel van de eeuwen geleden teloor gegane kerkprovincie nu tot de mogelijkheden behoren. Pogingen daartoe leden echter vooralsnog schipbreuk, niet in de laatste plaats omdat de katholieken onderling verdeeld waren. De tegenstellingen tussen liberale en conservatief-ultramontaanse katholieken tekenden zich ook in Nederland, evenals in andere Westeuropese landen, in de eerste helft van de negentiende eeuw steeds scherper af.

De hereniging van Noord- en Zuid-Nederland onder koning Willem I leidde evenmin tot een aanpassing van kerkelijke structuren. Op het territorium van het latere België waren de verschillende bisdommen blijven bestaan. Benoorden de grote rivieren werd in Nederland de Hollandse Zending gehandhaafd. Daartussenin waren de apostolische vicariaten van Den Bosch en Breda en het bisdom Roermond (tot 1801) gelegen.

Leidde deze onsamenhangende situatie al tot gespannen verhoudingen – de Zuidnederlandse (Belgische) bisschoppen hadden hun gebied liever bij Frankrijk ingelijfd gezien – door het eigenmachtig optreden van het Departement voor de R.K. Eredienst werden deze nog meer vertroebeld. Volledig in strijd met de ultramontaanse opvattingen van kerkelijke leiders en het merendeel van het kerkvolk, wilden katholieke ambtenaren op dit ministerie het katholicisme omvormen tot een soort „civil religion” in de lijn van de Verlichting.

Onder invloed van de oppositie in de Tweede Kamer en van belangrijke katholieke vrienden van Willem I als de Leidse patriciërszoon C.R.A. van Bommel (later bisschop van Luik) kwam er in 1827 een concordaat met Rome tot stand. De uitvoering van belangrijke delen ervan werd door de betrokken ministers echter op de lange baan geschoven. De Belgische Opstand van 1830, die leidde tot de definitieve Afscheiding in 1839, maakte het concordaat achterhaald.

Willem II volgde in 1840 zijn vader op als koning van een land waar de godsdienstige verhoudingen opnieuw totaal anders waren komen te liggen. De katholieken vormden nu ongeveer 38% van de bevolking, voor een belangrijk deel woonachtig in Brabant en Limburg. Naast een invloedrijke conservatief-royalistische stroming deed bij een deel van de katholieken de liberale gedachte opgang. Katholieken van deze richting streefden naar herziening van de grondwet in democratische zin (de Papo-Thorbeckianen). Sinds 1846 was het Amsterdamse dagblad De Tijd (onder redactie van de Brabantse priester Judocus Smits) hun spreekbuis. Al meteen bij zijn aantreden riep Willem II, van wie bekend was dat hij de katholieken niet onwelgezind was, een commissie in het leven die de vrijheid van onderwijs verder moest uitwerken. Bovendien hief hij de Bonapartistische besluiten op die bedoeld waren om de kloosters te laten „uitsterven”.

De invloed van het Departement voor R.K. Eredienst nam in de loop van de jaren veertig geleidelijk af. Onderhandelingen over een aanpassing van het concordaat met Rome, die zou moeten leiden tot de invoering van de bisschoppelijke hiërarchie, stuitten in 1841 echter op fel verzet van de protestanten. Wel had in 1842 de wijding van apostolisch vicarissen tot bisschop plaats. De ommezwaai van de koning van conservatief naar liberaal maakte in 1848 een grondwetsherziening onder leiding van Thorbecke mogelijk. Deze werd daarbij in belangrijke mate gesteund door het liberale deel van het katholieke electoraat.

Sinds de Bataafse tijd kwamen de katholieken voorzichtig uit hun achterstelling te voorschijn. Enkele kerkgebouwen werden rond de eeuwwisseling teruggegeven, „schuilkerken” kregen steeds meer het karakter van kerkgebouwen. Onder Willem I werd het toegestaan nieuwe kerken te bouwen. De omwenteling van 1795 maakte ook eigen priesteropleidingen mogelijk. Van groot belang voor het herstel van het kerkelijk leven zijn de kloosterorden en congregaties geweest. Al langer in Nederland aanwezige orden hadden na de opheffing van hun kloosters kunnen overleven door de zielzorg van parochies op zich te nemen en op de betreffende „staties” te wonen. Groepen katholieke vrouwen hadden in de zeventiende en achttiende eeuw hun religiositeit geuit als „klopjes” in de steden. Onder het nieuwe koninkrijk kregen de orden en congregaties meer lucht, hetgeen leidde tot vele nieuwe stichtingen, in Zuid-Nederland sinds 1822, en in de Hollandse Zending sinds 1840.

Literatuur

  • J.C.H. Blom en J. Talsma (red.), De verzuiling voorbij. Godsdienst, stand en natie in de lange negentiende eeuw, Amsterdam, 2000
  • J.P. de Valk, Roomser dan de paus? Studies over de betrekkingen tussen de Heilige Stoel en het Nederlands katholicisme, 1850-1940, Nijmegen 1998
  • J. de Bruijn, Th. Clemens e.a. (red.), Geen heersende kerk, geen heersende staat. De verhouding tussen kerken en staat 1796-1996, Zoetermeer 1998
  • H. te Velde en H. Verhage (red.), De eenheid & de delen. Zuilvorming, onderwijs en natievorming in Nederland, 1850-1900, Amsterdam 1996
  • J.A. Bornewasser, „The authority of the Dutch State over the Churches, 1795-1853”, in: Britain and the Netherlands, vol. 7, Den Haag, 1981, pp. 155-175
  • J.A. Bornewasser, „Die Aufklarung und die Katholiken in den nördlichen Niederlanden, 1780-1830”, in: Archief voor de Geschiedenis van de Katholieke Kerk in Nederland, 21(1979), pp. 304-318
  • A.F. Manning, De betekenis van C.R.A. van Bommel voor de Noordelijke Nederlanden, Utrecht-Antwerpen, 1956.
Scroll naar boven