De resource mobilization approach

De resource mobilization approach (RMA) is te beschouwen als een reactie op de relatieve deprivatie-benadering. Zij werd in de Verenigde Staten in de tweede helft van de jaren zeventig populair, toen het aanvankelijke enthousiasme over de participatie-revolutie omsloeg in scepsis. De RMA is dan ook een veel sceptischer benadering dan de relatieve deprivatie-benadering.

McCarthy en Zald hebben de contouren van de resource mobilization approach duidelijk geschetst. Hun uitgangspunt is de vraag hoe de „participatie-revolutie” uit de jaren zestig in de Amerikaanse samenleving te verklaren is. Het duo constateerde dat de toename van participatie in acties en bewegingen geen algemeen verschijnsel was. Zo was er weinig te merken van een toenemende participatie onder arbeiders en middenstanders. De participatie-revolutie had zich vooral voorgedaan onder die sociale categorieën die een grote vrijheid hebben hun tijd in te delen, met name studenten, welzijnswerkers en wetenschappelijke medewerkers. Dit zijn de categorieën die men in Nederland wel aanduidt als de „nieuwe vrijgestelden” en die in de jaren zestig en zeventig sterk in omvang toegenomen zijn.

McCarthy en Zald schrijven de participatie-revolutie dan ook niet toe aan een groeiende maatschappelijke ellende of aan een toenemende onvrede maar onder andere aan een vergroting van de hoeveelheid tijd die men zelf in kan delen („discretionary time”). In het algemeen is de mate van ontevredenheid in een samenleving volgens hen tamelijk constant. Het ontstaan van collectieve actie en sociale bewegingen is dan ook niet te verklaren door een stijging van het aantal klachten of grieven in een maatschappij. Waar het op aankomt is de aanwezigheid van bekwame leiders („entrepreneurs”), die in staat zijn voldoende hulpmiddelen („resources”) te mobiliseren. Dergelijke leiders zijn desnoods in staat zelf onvrede te creëren.

Het is typerend voor hun perspectief dat McCarthy en Zald de leiders van bewegingen en acties als „entrepreneurs” ofwel ondernemers aanduiden. Zij betitelen het totaal van sociale bewegingsorganisaties die op een bepaald terrein actief zijn, zoals vredes- of milieuorganisaties, als een „social movement industry”, een bedrijfstak. Ondernemers in deze bedrijfstak zoeken naar het „gat in de markt”, dat gevonden is als zij een „issue”, een actiepunt lanceren dat blijkt aan te slaan, waardoor het mogelijk is voldoende hulpmiddelen te mobiliseren om de politieke besluitvorming te beïnvloeden.

Niet alleen de toename van de „discretionary time” is volgens McCarthy en Zald de oorzaak van de participatie-revolutie in de jaren zestig. Andere factoren zijn de stijging van de welvaart, de steeds belangrijkere rol van de audiovisuele media en de toenemende „alternatieve” beroepsmogelijkheden. Door de stijging van de welvaart zijn zowel individuen als organisaties in staat meer geld te besteden aan acties en bewegingen. In de Verenigde Staten zijn daarbij in het bijzonder de „foundations” van belang, liefdadigheidsinstellingen die hun gelden onder andere aan sociale bewegingsorganisaties beschikbaar stellen. De media, vooral de televisie, hebben sinds de jaren zestig een steeds grotere betekenis gekregen in de nieuwsvoorziening en rapporteerden uitvoerig over de burgerrechtenbeweging, studentenonlusten en Vietnam-acties. Ten slotte schiep de toename aan „alternatieve” carrièremogelijkheden in onder andere de milieubeweging een potentieel aan deskundige en veel tijd hebbende beroepskrachten, die in staat zijn acties en bewegingen te organiseren en ondersteunen.

Standaardpublicaties in het kader van de resource mobilization approach zijn:

  • M.N. Zald en J.D. McCarthy (red.), The Dynamics of Social Movements. Resource Mobilization, Social Control and Tactics, Cambridge, 1979
  • J.D. McCarthy en M.N. Zald, Social Movements. A Partial Theory, American Journal of Sociology, 82 (1977) 3 (September), pp. 1212-1241
  • W.A. Gamson, The Strategy of Social Protest, Homewood, 1975
  • A. Oberschall, Social Conflict and Social Movements, Englewood Cliffs, 1973
  • J.D. McCarthy en M.N. Zald, The Trend of Social Movements in America. Professionalization and Resource Mobilization, Morristown, 1973. 

Volgens McAdam kenmerkt de resource mobilization approach zich door vier elementen. Ten eerste is het een duidelijk sociologische benadering, in tegenstelling tot oudere onderzoekstradities (de „klassieke benadering”), die een meer sociaal-psychologisch karakter hebben. Ten tweede heeft de resource mobilization approach als uitgangspunt dat participanten rationeel handelen en derhalve aan de hand van een afweging van (gepercipieerde) kosten en baten beslissen of zij aan een beweging of actie deelnemen. Ten derde houdt de benadering rekening met het effect van externe actoren op de mobilisatie door en invloed van sociale bewegingsorganisaties. Ten vierde heeft zij een organisationele visie op sociale bewegingen.

Zie hiervoor: D. McAdam, Political Process and the Development of Black Insurgency 1930-1970, Chicago, 1982.

Het behoeft na deze uiteenzetting wel nauwelijks betoog meer dat de resource mobilization approach een totaal andere visie heeft op de verhouding tussen sociale bewegingen en het moderniseringsproces dan de klassieke benadering. Volgens McCarthy en Zald vormen sociale bewegingen immers geen inbreuk of reactie op het moderniseringsproces maar zijn zij daar juist onderdeel van, in die zin dat de participanten van sociale bewegingen doelrationeel en strategisch handelende individuen zijn die gebruik maken van allerlei moderne technieken.

De resource mobilization approach heeft aanleiding gegeven tot veel discussie en kritiek. De kritiek geldt vooral de eenzijdige zienswijze van McCarthy, Zald en de hunnen, waardoor zij non-rationele factoren, subjectieve overwegingen en ideologische en culturele ontwikkelingen verwaarlozen. In in ons land verricht empirisch onderzoek naar sociale bewegingen is de resource mobilization approach evenwel op ruime schaal toegepast.

In de eerste plaats geldt dat voor de Leidse onderzoekers die betrokken waren bij het onderzoekprogramma „Particuliere Organisaties en Macht”. Het gaat hierbij met name om de volgende publicaties:

  • L.W. Huberts en W.J. van Noort (red.), Sociale bewegingen in de jaren negentig. Stand van zaken en vooruitblik, Leiden, 1989
  • W. van Noort, Bevlogen bewegingen. Een vergelijking van de antikernenergie-, kraak- en milieubeweging, Amsterdam, 1988
  • L.W. Huberts, De politieke invloed van protest en pressie. Besluitvormingsprocessen over rijkswegen, Leiden, 1988
  • W.J. van Noort, L.W. Huberts en L. Rademaker, Protest en pressie. Een systematische analyse van collectieve actie, Assen, 1987. 

In de tweede plaats heeft de Amsterdamse sociaal-psycholoog P.G. Klandermans de resource mobilization approach gebruikt om een theorie te formuleren over mobilisatie door en participatie in sociale bewegingen. Daartoe heeft hij de RMA aangevuld met een sociaal-psychologische theorie; het resultaat is een verklaringsmodel waarin niet de kosten en baten van het actiedoel zelf maar de gepercipieerde kosten en baten van participatie bepalend zijn voor het meedoen aan acties en bewegingen. Klandermans koppelt die kosten en baten aan drie categorieën motieven: het beloningsmotief, het sociale motief en het collectieve motief. Het sociale motief heeft betrekking op de reactie van voor de individuele participant belangrijke mensen („significant others”), de sociale druk om al dan niet te participeren. Het collectieve motief definieert Klandermans als het product van de waarde voor de participanten van het door de beweging nagestreefde collectieve goed en de door de participanten geschatte kans op verwerving van dat goed. Die schatting heeft op haar beurt als componenten de verwachting dat de eigen participatie bijdraagt aan het succes, het verwachte aantal deelnemers en het verwachte succes als velen deelnemen.

Dit model van Klandermans is door hemzelf en een aantal van zijn medewerkers in een groot aantal onderzoeken naar bewegingen en acties gebruikt. Daarin komt naar voren dat ondersteuning van het doel van een actie of beweging wel een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde voor participatie is. „Sympathisanten” komen pas daadwerkelijk in beweging als zij door organisaties of individuen direct benaderd zijn om mee te doen.

Zie hiervoor: P.G. Klandermans, Participatie in een sociale beweging. Een mobilisatiecampagne onderzocht, Amsterdam, 1983.

Scroll naar boven