Onstaan en vroegste ontwikkeling

Water vormt een natuurlijke bedreiging voor het laaggelegen Nederland. In het kustgebied betreft dit niet zozeer de extreem zware en incidentele stormen, doch veeleer de frequentie waarmee minder krachtige stormen op de kust beuken. In het rivierengebied vormen bosontginning en veenafgraving een bron van dreiging, aangezien dit een keten van gevolgen heeft: versnelde afstroming van het water, bodemerosie en daling van de bergingscapaciteit van het rivierbed.

De vroegste ontwikkeling van de waterbeheersing moet geduid worden naar vier verschillende regio’s: de veengebieden in het westen en noorden, het Scheldegebied, het getijdegebied van de Wadden en de stroomgebieden van Waal, Maas en IJssel. In het westen en noorden van ons land (met name Holland, Friesland, Groningen) kwam het eerst dergelijke activiteit tot ontwikkeling, als gevolg van de afgraving van de veengebieden. In het noorden werden dergelijke afgravingen georganiseerd vanuit de zelfstandige boerengemeenschappen, terwijl dit in het westen meer op initiatief van de landheer geschiedde. Tussen 800-1250 werden grote delen van het land ontgonnen. Dit land moest worden beschermd tegen de nabijgelegen niet ontgonnen delen en daartoe werden watergangen en lage dijken aangelegd. Dit beperkte het overstromingsgebied, alsmede het afzetgebied voor sediment. Bijgevolg steeg het rivierbed en behoefde het binnendijks gelegen gebied verbeterde afwatering. Daardoor trad evenwel inklinking van de grond op en daalde het maaiveld. Door het toenemende verschil tussen de hoogte van het rivierbed en de “laagte” van het bedijkte gebied waren steeds hogere en zwaardere dijken nodig. De verschillende lokale dijksystemen werden dan ook sinds de twaalfde en dertiende eeuw aaneengesloten. Voor de verkaveling van het beschikbare land, voor het (toezicht op het) onderhoud van dijkjes, sluizen en dergelijke moesten regels worden opgesteld. Dit behoorde tot de bestuurstaak van de lokale gemeenschap, dan wel tot die van de landheer.

In het getijdengebied van de Scheldedelta kwamen veenafgravingen en dijkaanleg voor sinds de elfde eeuw. In de tweede helft van de twaalfde eeuw ontstonden er gesloten dijkringsystemen. Het bestuur was georganiseerd analoog aan dat in Holland, eenvoudig omdat ook dit gebied tot de jurisdictie van de graaf behoorde. In het getijdengebied van de Wadden hebben de eerste bedijkingen zich voorgedaan sinds de late twaalfde eeuw. In het rivierengebied, tenslotte, zijn ook sinds de late twaalfde eeuw bedijkingswerkzaamheden begonnen.

Scroll naar boven