Recht van initiatief

Al vanaf 1814 beschikt de Tweede Kamer over het recht van initiatief. In de Grondwet van 1983 kent artikel 82 deze bevoegdheid aan de Tweede Kamer – en in bijzondere gevallen aan de verenigde vergadering van beide kamers – toe:

  • 1. Voorstellen van wet kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en door de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
  • 2. Voorstellen van wet waarvoor behandeling door de Staten-Generaal in verenigde vergadering is voorgeschreven, kunnen worden ingediend door of vanwege de Koning en, voorzover de betreffende artikelen van hoofdstuk 2 dit toelaten, door de verenigde vergadering.
  • 3. Voorstellen van wet, in te dienen door de Tweede Kamer onderscheidenlijk de verenigde vergadering, worden bij haar door een of meer leden aanhangig gemaakt.

Artikel 84 van de Grondwet bepaalt dat de Tweede Kamer initiatiefvoorstellen kan amenderen en dat ook de indiener(s) tot aan de eindstemming in de kamer wijziging in het voorstel mag (mogen) aanbrengen. Zodra de kamer het voorstel heeft aanvaard is het een voorstel van de Tweede Kamer als geheel geworden. Dat betekent onder meer dat de oorspronkelijke indiener niet meer zelfstandig kan besluiten het voorstel in te trekken. Doorgaans zal de Tweede Kamer wel aan deze indiener opdragen het voorstel in de Eerste Kamer te verdedigen.

De wijze van behandeling van initiatiefvoorstellen wijkt overigens niet af van die van een regeringsvoorstel. Van 1846 tot 1872 was dat wel het geval toen de Tweede Kamer in reactie op het voorstel tot herziening van de Grondwet van de Negenmannen uit 1844 een zogenaamde „prise en considération” hanteerde, hetgeen inhield dat er in eerste instantie een marginale toetsing in de kamer plaats vond om er zeker van te zijn dat het een serieus wetsvoorstel betrof.

Ten aanzien van enkele categorieën wetsvoorstellen beschikt de Tweede Kamer niet over het recht van initiatief.

Zo moet volgens artikel 29 Grondwet 1983 een voorstel tot uitsluiting van één of meer personen van de erfopvolging door of vanwege de Koning worden ingediend. Artikel 30 Grondwet 1983 stelt dezelfde voorwaarde voor de situatie dat het vooruitzicht bestaat dat een opvolger voor het koningschap ontbreekt en bij wet een opvolger benoemd kan worden. Het voorstel van wet waarbij de uitoefening van het koninklijk gezag tijdelijk wordt neergelegd danwel wordt hervat, dient volgens artikel 36 Grondwet 1983 door of vanwege de Koning te worden ingediend. Artikel105 lid 2 schrijft ten slotte voor dat jaarlijks voorstellen van algemene begrotingswetten door of vanwege de Koning worden ingediend.

Anders dan voorheen is in de nieuwe Grondwet een parlementair initiatiefvoorstel niet langer uitgesloten met betrekking tot de instelling van ridderorden.

Sinds 1814 zijn meer dan 330 initiatiefvoorstellen bij de Tweede Kamer ingediend. Daarbij valt vooral op hoezeer het gebruik in de verschillende periodes van de parlementaire geschiedenis uiteenloopt. Zo werden tussen 1945 en 1965 slechts 8 initiatiefvoorstellen ingediend, terwijl tussen 1965 en 1986 ruim 100 voorstellen aanhangig werden gemaakt.

Onderstaande tabel toont het gebruik van het recht van initiatief vanaf 1814.

 

Periode

Aantal ingediende initiatiefvoorstellen

Waarvan door de Eerste Kamer aangenomen

1814-1848

26

3

1848-1887

44

6

1887-1918

41

13 1

1918-1940

57

11 1

1945-1965

8

2

1965-1986

101

36

1986-2000

72

31

Totaal 1986-2000

349

102

2001

9

2002

13

2003

8

2004

11

2005

9

2006

23

2007

9

2008

14

2009

6

2010

8

2011

15

2012

18

2013

10

2014

15

2015

13

2016

14

2017

13

2018

12

1 Van de 13 respectievelijk 11 voorstellen is 1 voorstel niet door de regering bekrachtigd.

Bij het gebruik van het recht van initiatief dient bedacht te worden dat het in de regel voor een modaal kamerlid een grote opgave is een veelal ingewikkeld wetsvoorstel uit te werken. Kamerleden kunnen sinds de jaren tachtig wel enige ambtelijke steun bij het opstellen van een initiatiefvoorstel verkrijgen.

Een door de beide kamers aanvaard initiatiefvoorstel verkrijgt pas kracht van wet nadat de regering het voorstel bekrachtigd heeft.

Tot op heden is het slechts tweemaal voorgekomen dat de ministeriële sanctie aan een door beide kamers aanvaard initiatiefvoorstel werd onthouden. In beide gevallen betrof het onderwijsvoorstellen, respectievelijk een voorstel van H. P. Marchant uit 1917 en van A. Zijlstra uit 1927.

Enkele van de bekendste initiatiefvoorstellen uit de parlementaire geschiedenis, die wel kracht van wet verkregen, waren:

  • het initiatiefvoorstel-Van Houten tot regeling van de kinderarbeid, in 1874 (Stb. 1874, nr. 130)
  • het initiatiefvoorstel-Marchant tot invoering van het algemeen vrouwenkiesrecht, in 1919 (Stb. 1919, nr. 536)
  • het initiatiefvoorstel-Van Thijn tot verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd, in 1972 (Stb. 1972, nr. 469).

Een door zijn omvang en reikwijdte opvallend voorstel van het kamerlid J. A. van Kemenade c.s. Kaderwet volwasseneneducatie bereikte in 1985 het Staatsblad (Stb. 1985, nr. 532).

Het meest bekende initiatiefvoorstel dat verworpen werd door de Tweede Kamer, was stellig het zogenaamde voorstel van de Negenmannen uit 1844. Dit voorstel tot een integrale grondwetsherziening, ingediend door Thorbecke c.s., heeft in menig opzicht de grondwetsherziening van 1848 beïnvloed.

Een belangwekkend initiatiefvoorstel dat door de Eerste Kamer werd verworpen, was het initiatiefvoorstel Wet afbreking zwangerschap van de leden Geurtsen, Lamberts, Roethof en Veder-Smit in 1976 (zie: Handelingen Eerste Kamer, 1976-1977, pp. 136-194).

Zie voor literatuur over het gebruik van het recht van initiatief:

  • H. M. Franssen, Het recht van initiatief, in: H. M. Franssen (red.), Het parlement in aktie. Bevoegdheden van de Staten-Generaal, Assen, 1986, pp. 10-42
  • G. J. P. de Vries, Het gebruik van het recht van initiatief (1814-1977), in: Acta Politica, 17 (1982), pp. 161-204
  • H. Borstlap, Het recht van initiatief van de Staten-Generaal, in: Acta Politica, 7 (1972), pp. 405-444
  • J.W.M. Engels en N. Knol, Het recht van initiatief, Nederlands parlementsrecht, monografie 8, Groningen, 1994. 

Zie voor een inventarisatie en analyse van de tussen 1963 en 1986 ingediende initiatiefvoorstellen: G. Visscher, Parlementaire invloed op wetgeving, ’s-Gravenhage, 1994, pp. 647-759.

Sinds 2003 kunnen ook Kamerleden initiatiefnota’s indienen. Het onderstaande overzicht geeft weer hoeveel maal sinds 2013 van dat recht gebruik is gemaakt.

Jaar

Aantal ingediende initiatiefnota’s

2013

11

2014

26

2015

17

2016

16

2017

4

2018

14

 

In april 2017 zei de vicepresident van de Raad van State dat er 104 initiatiefwetsvoorstellen bij de Tweede Kamer lagen, waarvan er 51 zijn waar van geen indiener meer in de Kamer zit. De Tweede Kamer zoekt daar inmiddels een oplossing voor.

In 2018 verscheen de Handreiking ambtelijke bijstand bij initiatiefwetgeving. Deze handreiking is door een interdepartementale werkgroep opgesteld om tot een meer uniforme werkwijze te komen bij het verlenen van ambtelijke bijstand bij het opstellen en de Kamerbehandeling van een initiatiefwetsvoorstel. Dit geeft invulling aan de taak van een bewindspersoon om zoveel mogelijk bijstand te verlenen bij het formuleren van een initiatiefvoorstel en om bij te dragen aan een goed wetgevingsproduct. De handreiking is gericht tot de ambtenaar die bijstand verleent aan een lid van de Tweede Kamer.

Scroll naar boven