Hoogheemraadschappen

In Delfland, Schieland en Rijnland raakt de bemoeienis van de landsheer in onbruik vanaf de vijftiende eeuw. Deze met boezembeheer belaste streekwaterschappen, die over het overtollige polderwater moesten waken, verleenden voortaan de vergunningen om een polder te creëren. Polders werden zo inliggende waterschappen met als hoofdtaak de regulering van de watertoevoer. De “overliggende waterschappen” hadden als specifieke taak de coördinatie van de inliggende schappen met betrekking tot het in- en uitlaten van water. Ook trokken zij de controle over de polders naar zich toe. Hun jaarrekeningen behoefden goedkeuring van de regionale heemraden. Polderbesturen hadden geen keurbevoegdheid hetgeen hen veel onzelfstandiger maakte dan de polders buiten genoemde streekwaterschappen. Het bestuur daarvan legde hen keuren op omtrent bestuurssamenstelling, schouwen, omslagen en onderhoud. Deze superieure positie ten opzichte van de lokale heemraden van polders leidde tot de aanduidingen hoogheemraad en hoogheemraadschap.

Scroll naar boven