Huwelijk en gezin

Een aantal verhandelingen over de opvattingen aangaande huwelijk en gezin is gebundeld in: Sex in Nederland. Het meest recente onderzoek naar houding en gedrag van de Nederlandse bevolking, Utrecht, 1983.

Veel van dit onderzoek grijpt terug op het zogenaamde Margriet-onderzoek uit 1965, zie: Sex in Nederland, Utrecht, 1969.

De dissertatie van Winkels bevat een uitgebreide analyse van gegevens die eveneens in het project „Culturele veranderingen in Nederland” worden gebruikt, zie: J. Winkels, Gezag in Nederland, 1970-1985. Een sociologisch onderzoek naar gezagsrelaties in het gezin en in het politieke bestel, Groningen, 1990.

Voor achtergronden van meningsveranderingen, zie:

  • G.A. Kooy (red.), Gezinsgeschiedenis. Vier eeuwen gezin in Nederland, Assen-Maastricht, 1985
  • G.A. Kooij et al., De toekomst van het Westerse gezin, Amsterdam, 1985
  • G.A. Kooy, Huwelijks welslagen in Nederland. Een vergelijking tussen 1967 en 1983, Wageningen, 1984. 

Voor een overzicht van de meest recente ontwikkelingen, zie:

  • C.S. van Praag en M. Niphuis-Nell (red.), Het gezinsrapport. Een verkennende studie naar het gezin in een veranderende samenleving, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1997
  • M. Niphuis-Nell (red.), Sociale atlas van de vrouw. Deel 4 Veranderingen in de primaire leefsfeer, Sociaal en Cultureel Planbureau, Rijswijk, 1997. 

Hoewel de volgende studie uitgaat van gegevens over de Verenigde Staten, is zij als correctie op gangbare opvattingen over het gezin van nut: S. Coontz, The way we never were. American families and the nostalgia trap, New York, 1992.

De studies van het Sociaal en Cultureel Planbureau bevatten veel informatie die eveneens van belang is voor het onderwerp vrouwenemancipatie, doordat wordt ingegaan op de arbeid van de gehuwde vrouw en op de verdeling van taken binnen het gezin tussen man en vrouw.

In het voorafgaande kwam Nederland meer dan eenmaal als een permissief land naar voren. Tabel 10 brengt een aantal veranderingen in beeld. Voorzover er metingen beschikbaar zijn, moet men concluderen dat de grootste toename van de permissiviteit plaatsvond in de tweede helft van de jaren zestig en dat deze ontwikkeling zich tot in de jaren tachtig vertraagd heeft voortgezet. Sindsdien is er zeker geen duidelijke omslag in de richting van een strakkere moraal te bespeuren, maar kan er op enkele punten wel van een zekere verzadiging gesproken worden. De acceptatie van bewuste kinderloosheid bij echtparen is vrijwel algemeen geworden. In 1965 vond 23% het afzien van kinderen krijgen acceptabel, in 1996 was dat 91%. Andere ontwikkelingen hebben zich echter niet in die mate doorgezet. De afwijzing van de stelling dat gehuwden gelukkiger zijn dan ongehuwden – een indicatie voor de onromantisering van het huwelijk – bevindt zich sinds 1980 op een niveau dat ligt tussen 70 en 85%, zonder dat er van een duidelijke trend sprake is. De acceptatie van echtscheiding als er nog kleine kinderen thuis zijn, lijkt in het begin van de jaren negentig op een niveau van ongeveer 50% te blijven steken. Hetzelfde geldt voor de instemming met de stelling dat een huwelijk toch nog wel goed kan zijn, ook al is er sprake van ontrouw. Een slippertje van een getrouwde man wordt minder geaccepteerd dan in 1980 het geval was (44% tegenover 33%). Als de vraag wordt geformuleerd in termen van „een getrouwde vrouw”, is de beantwoording overigens hetzelfde. Een „dubbele moraal” lijkt hier tot het verleden te behoren. Enige teruggang in rekkelijkheid valt eveneens te constateren bij de mening dat een enkel avontuurtje voor een goed huwelijk geen kwaad kan. Het algemene beeld lijkt te zijn dat mensen niet meer hoeven te trouwen, dat zij evenmin kinderen hoeven te krijgen, maar dat zij als zij dat wel doen, verantwoordelijkheidsgevoel moeten tonen. Het publiek stelt dus duidelijkere grenzen dan in de voorafgaande periode van permissiviteit het geval was.

Tabel 10. De mening over het huwelijk 17-70 jaar, 1965-1996, (in procenten).

1965

1970

1975

1980

1983

1986

1991

1995

1996

Bewust geen kinderen

is te billijken

23

60

71

80

86

79

88

91

91

Oneens met gehuwden

zijn gelukkiger dan

Ongehuwden

40

65

75

82

86

71

Echtscheiding als er

nog kleine kinderen

zijn toelaatbaar

12

40

40

48

45

43

54

48

Huwelijk kan in geval

van ontrouw toch

goed zijn

31

51

55

54

49

51

Avontuurtje van een

getrouwde man is soms

te rechtvaardigen

20

48

49

44

36

37

37

33

Een enkel avontuurtje

kan voor een goed

Huwelijk geen kwaad

47

35

27

27

19

21

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Huwelijk en Gezin, 1965, onderzoek Pogressiviteit en Conservatisme, 1970; onderzoek Culturele veranderingen in Nederland, 1975-1996).

Uit een aantal meningen die over lange termijn gevolgd konden worden, blijkt dat de vrijheid in de kinderopvoeding toegenomen is (tabel 11). Ondanks enkele sporen van terughoudendheid is de toename van vrije opvattingen onmiskenbaar. In 1965, in 1970 en zelfs in 1980 werd er nog anders over deze zaken gedacht.

Tabel 11. Vrijheid in de opvoeding, 16-70 jaar, 1965-1996 (in procenten).

1965

1970

1975

1980

1985

1991

1994

1996

kinderen mogen hun ouders

met jij aanspreken

31

48

46

49

47

62

60

56

een twintigjarige dochter mag

zelf uitmaken hoe laat zij

thuiskomt

17

31

30

42

41

51

47

47

Jongens en meisjes van

Achttien jaar mogen alles

Lezen

48

72

78

87

86

84

86

86

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Huwelijk en Gezin, 1965, onderzoek Progressiviteit en Conservatisme, 1970; onderzoek Culturele Veranderingen in Nederland, 1975-1996.

De vragen waarop tabel 11 was gebaseerd, zijn vanzelfsprekend enigszins gedateerd te noemen. Tabel 12 toont de opvattingen over enkele meer hedendaagse problemen rond de zelfstandigheid van het kind. De instemming met de gedachte dat een kind zelf maar moet beslissen over de besteding van geld, verdiend met een klein baantje, bleef tussen 1986 en 1997 ongeveer gelijk op een gemiddeld niveau van ruim 50%. Als het ging om de beslissing op het zeventiende jaar zelfstandig te gaan wonen, was het publiek meer terughoudend. Over de mogelijkheid dat een kind na de lagere school zelf beslist over de keuze van een vervolgopleiding en over de vraag of een kind er zelf over mag beslissen of het een opleiding afmaakt, werd minder gemakkelijk gedacht. In 1997 stemde 29% in met een vrije schoolkeuze en 17% met een vrije keuze voor het afbreken van een opleiding.

De acceptatie van homoseksualiteit is de afgelopen decennia toegenomen. Vooral tussen 1968 en 1975 won de opvatting veld dat homoseksuelen vrij moesten zijn om op hun eigen manier te leven. In 1980 was zij vrijwel algemeen geworden. Gelijke rechten op woonruimte voor homoseksuele paren en bij het van elkaar erven, werden in 1980 eveneens algemeen onderschreven. In de jaren die volgen nam de adhesie zelfs nog iets toe. Het recht op het adopteren van kinderen markeerde de grens van de acceptatie. De adhesie lag daar op een veel lager niveau. Overigens neemt zij wel toe, zie tabel 13.

Tabel 12. Enige opvattingen over de kinderopvoeding, 16-74-jaar, 1986-1997 (in procenten).

1986

1991

1995

1997

a.

een kind mag zelf beslissen

over de besteding van

bijverdiensten

59

65

55

b.

een kind mag na de lagere

school zelf beslissen over

de verdere schoolkeuze

30

28

25

29

c.

een kind mag er zelf over

beslissen of het een opleiding

afmaakt

17

18

18

17

d.

keurt het goed dat een

dochter van 17 jaar

zelfstandig gaat wonen

24

31

32

29

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Culturele veranderingen in Nederland, 1986-1997.

Tabel 13. Opvattingen over homoseksuelen, 1968-1993.

1968

1970

1975

1980

1985

1991

1993

a.

Homosexuelen moet men

zoveel mogelijk vrijlaten

om te leven op hun eigen

maniera

64

75

83

93

93

95

95

b.

homosexuele paren moeten

dezelfde rechten krijgen

als gewone echtparen bij

het verkrijgen van

Woonruimteb

85

85

89

88

c.

homosexuele paren moeten

dezelfde rechten krijgen

als gewone echtparen bij

het adopteren van

kinderen

35

43

47

45

d.

homosexuele paren moeten

dezelfde rechten krijgen

als gewone echtparen bij

het van elkaar ervenb

87

92

93

96

a van 21 tot 65 jaar.

b van 16 tot 74 jaar.

Bron: Gegevens afkomstig van onderzoek Homofilie, 1968, onderzoek Progressiviteit en Conservatisme, 1970; onderzoek Culturele veranderingen in Nederland,1975-1993

Scroll naar boven