Parlementsenquêtes

In 1968 werd door de afdeling Politieke Wetenschap van de Rijksuniversiteit Leiden een eerste enquête gehouden onder de leden van de beide kamers, waarin tal van vragen met betrekking tot hun achtergrond en functioneren aan de orde kwamen. In 1972 vond in samenwerking met onderzoekers van de Katholieke Economische Hogeschool uit Tilburg een soortgelijk onderzoek plaats, maar nu alleen onder leden van de Tweede Kamer. In het kader van deze tweede enquête werd ook een aantal vragen gesteld voor het proefschrift van M.P.C.M. van Schendelen: Parlementaire informatie, besluitvorming en vertegenwoordiging, Rotterdam, 1975. Een derde zogenaamde parlementsenquête – nu weer onder Tweede èn Eerste-Kamerleden – is in 1979-1980 opgezet door een interuniversitaire werkgroep onder voorzitterschap van de hoogleraar in de Politieke Wetenschap dr. H. Daudt en onder de directe leiding van prof. dr. M. P. C. M. van Schendelen. De drie parlementsenquêtes werden financieel ondersteund door ZWO. Het verzamelde materiaal is opgeslagen in het Steinmetz-archief.

Met een financiële bijdrage van NWO is in 1990 een vierde enquête onder het overgrote deel van de leden van de Tweede en Eerste Kamer gehouden door een interuniversitaire groep onderzoekers onder leiding van de Twentse hoogleraar Politicologie dr. J.J.A. Thomassen. Een groot deel van de resultaten van het onderzoek is verwerkt in de in 1992 verschenen publicatie: J.J.A. Thomassen, M.P.C.M. van Schendelen en M.L. Zielonka-Goei (red.), De geachte afgevaardigde…; hoe kamerleden denken over het Nederlandse parlement, Muiderberg, 1992.

Tegelijk met deze publicatie verscheen een uitvoerig maar zeer toegankelijk codeboek met frequentieverdelingen van de antwoorden op alle mondelinge en schriftelijke vragen aan de kamerleden: J.J.A. Thomassen, M.P.C.M. van Schendelen, M.L. Zielonka-Goei en H. den Haan, Nederlandse kamerleden 1990; codeboek, Leiden, 1992.

In 2001 is door onderzoekers van de Universiteiten Leiden en Twente een vijfde enquête gehouden onder leden van de Tweede Kamer.

Zie voor de parlementsenquêtes van 1968, 1972 en 1980:

  • M. P. C. M. van Schendelen e.a., Het Nederlandse kamerlid 1979-1980 (tweetalig codeboek van de gelijknamige enquête, met vergelijkende tabellen uit de enquêtes van 1968 en 1972), Rotterdam, 1981
  • M. P. C. M. van Schendelen, J. J. A. Thomassen, H. Daudt (red.), Leden van de Staten-Generaal; kamerleden over de werking van het parlement, ’s-Gravenhage, 1981
  • J. Kooiman, Over de Kamer gesproken, ’s-Gravenhage,1976
  • H. Daalder e.a., Parlement en politieke besluitvorming in Nederland, Alphen aan den Rijn, 1975
  • H. Daalder en S. Hubée-Boonzaaijer, Kamers en kamerleden, rapport afdeling politieke wetenschappen, Leiden, 1971
  • H. Daalder en S. Hubée-Boonzaaijer, Sociale herkomst en politieke recrutering van Nederlandse kamerleden in 1968, in: Acta Politica, 5 ( 1969-1970), pp. 292-333 en pp. 371-416. 

Zie tevens de volgende publicaties van M. P. C. M. van Schendelen:

  • The 1979-1980 Dutch M.P.-questionnaire, in: Acta Politica, 18 (1983), pp. 329-343
  • Seniors in de Tweede Kamer, in: Bestuurswetenschappen, 37 (1983), pp. 290-301
  • Vragen en antwoorden over het ondervragen van kamerleden, in: Bestuurswetenschappen, 36 (1982), pp. 496-500. 

In zijn dissertatie Kiezers en gekozenen in een representatieve democratie, Alphen aan den Rijn,1976, vergeleek J. J. A. Thomassen de opvattingen van kamerleden met die van de kiezers.

Voor andere publicaties, waarin verslag gedaan wordt over de resultaten van de parlementsenquêtes in 1968 en 1972, zie bovengenoemd verslag over de enquête in 1979/1980 Leden van de Staten-Generaal, pp. 373-374.

Scroll naar boven