Ontstaan ontzuiling

Ontzuiling is de gefaseerde desintegratie van de geïnstitutionaliseerde betrekkingen binnen en tussen zuilen. De twee fundamenten van het verzuilde bouwwerk verbrokkelden tijdens dit proces: de scheidslijnen aan de basis vervaagden en tegelijkertijd vond polarisatie plaats tussen de politieke elites. De oorzaken voor de ontzuiling verschillen, opmerkelijk genoeg, niet fundamenteel van die van de verzuiling. De econoom E.H. Bax wijst op de paradox dat de zuilen afbrokkelden onder invloed van dezelfde factoren die de opkomst mogelijk maakten, en die verband houden met het proces van modernisering. Hij typeert de relatie tussen verzuiling en modernisering met behulp van een zogenaamde geïnverteerde U-curve. Dit betekent dat de verzuiling en de modernisering gelijk opgingen totdat de modernisering een zo hoog niveau bereikte dat de scheidslijnen niet meer standhielden. Dit laatste gebeurde in de jaren zestig: de mogelijkheden tot sociale controle en de mate van loyaliteit van de achterbannen namen sterk af. Oorzaken hiervan waren schaalvergroting (bijvoorbeeld verstedelijking), individualisering, secularisatie, de opkomst van de verzorgingsstaat en van de moderne massamedia, een stijgend opleidingsniveau en technologische ontwikkeling. Deze factoren maakten de verzuilde achterbannen materieel en immaterieel onafhankelijk van de verzuilde instituties en vergrootten tevens de communicatiemogelijkheden met andersdenkenden.

Ontzuiling is een multi-dimensioneel en gefaseerd proces. De mate waarin en de wijze waarop inter- en intra zuilbetrekkingen veranderden is derhalve gevarieerd. Allereerst volgen hier de belangrijkste ontwikkelingen per zuil.

De ontzuiling van de katholieken begon schoorvoetend rond 1960. De hiërarchische kerkstructuur zorgde voor een domino-effect: doordat de meeste katholieke instituties rond de kerk gegroepeerd waren, waren zij ontvankelijk voor de geloofs- en kerkcrisis van de jaren zestig. Een deel van de katholieke zuilelite (priesters, theologen, bisschoppen) liep onder invloed van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) voorop in het op gang brengen van een democratiseringsproces. Een mijlpaal in dit proces was de publieke uitspraak van Mgr. Bekkers in 1963 dat de beslissing over geboorteregeling aan het oordeel van de echtgenoten zelf diende te worden overgelaten. Ook de overige bisschoppen en de kardinaal waren voorstanders van pluriformiteit in de kerk. Het gevolg was dat de invloed van leken toenam waardoor de kerk steeds minder als centraal controleapparaat functioneerde. Dat de ontzuiling begon in de kern van de kerkgemeenschap bevestigt de eeuwenoude a-politieke traditie van de katholieken: de kerk bepaalde de mate van orthodoxie en niet de politieke partij.

Zichtbare veranderingen op organisatorisch vlak begonnen na 1960. In 1964 besloten de bisschoppen tot opheffing van het verbod voor katholieken om lid te worden van een niet-katholieke vakbond. In 1974 kwam een federatie tot stand tussen het katholieke NKV en het sociaal-democratische NVV. Deze federatie werd mogelijk doordat sinds het begin van de jaren zestig de katholieke arbeidersorganisaties het karakter van standsorganisatie opgaven hetgeen een breuk betekende met de traditionele sociale leer van de katholieke kerk. Deze samenwerking leidde overigens weer tot het vertrek van enkele katholieke vakbonden naar het CNV. In 1981 fuseerden het NVV en het NKV tot het FNV. De Volkskrant, tot dan eigendom van de katholieke vakbeweging, ontdeed zich in 1966 van de katholieke signatuur. De KVP verloor tussen 1967 en 1972 in drie verkiezingen bijna de helft van haar aanhang (zie: hoofdstuk A1300 Verkiezingsuitslagen). De meest succesvolle fusies tussen katholieke en protestantse instituties waren de vorming van het NCW (Nederlandse Christelijke Werkgevers) in 1970 en het CDA (Christen Democratisch Appel. Zie: Hoofdstuk A1100 Politieke partijen) in 1977.

De orthodox-protestantse ontzuiling vond (in tegenstelling tot de katholieke) zeer geleidelijk plaats. In de eerste plaats kwam dit doordat de protestantse geloofsbeleving een meer individuele betekenis heeft dan de katholieke. Ten tweede betekende de zuilvorming in orthodoxe kring vanaf het midden van de negentiende eeuw dat voortdurend de vele kleine en relatief autonome kerkelijke gemeenschappen bij elkaar moesten worden gehouden door te hameren op „de beginselen”. In orthodoxe kring was men derhalve voortdurend ingesteld geweest op het ontzuilingsgevaar vanwege de (dreigende) versplintering.

De orthodox-protestantse zuil bleef organisatorisch beter intact dan de katholieke. Daarvan zijn verschillende voorbeelden te geven. De ARP wist zich na het begin van de jaren zestig electoraal beter te handhaven dan de KVP. Terwijl de KVP tussen 1963 en 1972 terugviel van 50 naar 27 Tweede Kamerzetels, groeide de ARP in deze periode van 13 naar 14 zetels. Dit geeft aan dat veel orthodox-protestanten hun zuil trouw bleven. De CHU daarentegen moest inboeten en daalde in de genoemde periode van 13 naar 7 zetels (zie: Hoofdstuk A1300 Verkiezingsuitslagen). Het CNV bleef als een zelfstandige vakcentrale voortbestaan en fuseerde niet (wel gingen enkele NKV-bonden over naar het CNV). Een nieuwe omroep (E.O.) en een nieuwe politieke partij (RPF) werden gevormd. Ook het aantal leerlingen op bevindelijke scholen nam tussen 1960 en 1985 sterk toe. Tevens is sprake van bevindelijke verenigingsvorming onder werkgevers en werknemers en vormde zich in 1971 het Reformatorisch Dagblad. In plaats van herzuiling kan hier beter gesproken worden van mini-zuilvorming bij bevindelijke protestanten. Ook in Islamitische kring is sinds de jaren zeventig verzuiling zichtbaar, hoewel deze qua aard verschilt van de oorspronkelijke Nederlandse zuilvorming.

De sociaal-democraten namen het initiatief tot doelbewuste ontzuiling. Direct na de oorlog wilde een belangrijk deel van de sociaal-democratische leiding de ontzuiling stimuleren, om te beginnen die van de eigen zuil. In 1946 werd de PvdA opgericht, waarin de SDAP, de Christen Democratische Unie (CDU) en de Vrijzinnig Democratische Bond opgingen. Cruciaal daarbij was de „Doorbraak” die er onder meer toe moest leiden dat katholieken en orthodox-protestanten een stem kregen binnen de PvdA. Een belangrijke reden hiervoor was dat de PvdA naarstig op zoek was naar mogelijkheden tot electorale verbreding. In dat licht waren de verkiezingen van mei 1946 een teleurstelling want de vooroorlogse verhoudingen tussen de partijen werden gecontinueerd en de grote meerderheid van de confessionele kiezers liet de „doorbraak”-partij links liggen.

De sociaal-democraten beschikten niet zoals de confessionelen over een institutioneel netwerk dat alle maatschappelijke sectoren verbond met de politieke besluitvorming. Deels wilden zij niet overal eigen voorzieningen creëren en waar zij dat wel probeerden was dit niet altijd succesvol. Direct na de oorlog werd al een begin gemaakt met de ontbinding van de rode familie doordat de bindingen tussen PvdA, NVV en VARA minder formeel werden. In 1967 maakte Het Vrije Volk zich los van de PvdA en werd een Rotterdamse krant. De sociaal-democratisch georiënteerde bladen Het Vrije Volk en Het Parool wisten zich in de jaren vijftig beter te handhaven dan de confessionele dagbladen De Volkskrant en Trouw. De dagbladen nemen derhalve een wat uitzonderlijke positie in (zie: Hoofdstuk B1500 Massamedia: de schrijvende pers). Op de overige terreinen was het ontzuilingsproces van de sociaal-democraten ver gevorderd in de jaren vijftig, maar de ontzuiling van de katholieken en de orthodox-protestanten moest nog beginnen. In zoverre was de Doorbraak mislukt.

Zie verder:

  • J. Dronkers, Blijvende organisatorische verzuiling ondanks secularisering: Een onbedoeld effect van overheidsbeleid?, in: Beleid en Maatschappij, 19 (1992), pp. 227-237
  • G. Dekker, De stille revolutie. De ontwikkeling van de gereformeerde Kerken in Nederland tussen 1950 en 1990, 1992, Kampen
  • S.B. Wolinetz, A quarter century of Dutch politics: A changing political system or „le plus ça change..?”, in: Acta Politica, (1990), pp. 403-431
  • J. Bosmans, Het maatschappelijk-politieke leven in Nederland 1945-1980, in: Geschiedenis van het moderne Nederland. Politieke, economische en sociale ontwikkelingen, Houten, 1988
  • E.H. Bax, Modernization and cleavage in Dutch society. A study of long term economic and social change, Groningen, 1988
  • E. Simons, L. Winkeler, Het verraad der clercken. Intellectuelen en hun rol in de ontwikkelingen van het Nederlandse katholicisme na 1945, Baarn, 1987
  • J.B.J. Koelman, Kosten van de verzuiling. Een studie over het lager onderwijs, ’s-Gravenhage, 1987
  • H. Daalder, The Dutch party system: from segmentation to polarization -and then?, in: H. Daalder (red.), Party systems in Denmark, Austria, Switzerland, the Netherlands and Belgium, London, 1987, pp. 193-284
  • H. Daalder, Zestig jaar Nederland (1926-1986), in: J.H.J. van den Heuvel e.a., Een vrij zinnige verhouding. De VPRO en Nederland 1926-1986, Baarn, 1986, pp. 11-71
  • T. Akkerman en S. Stuurman (red.), De zondige riviera van het katholicisme. Een lokale studie over feminisme en ontzuiling, Amsterdam, 1985
  • B. Pijnenburg, Katholieken en protestanten in hedendaags Nederland: Een herwaardering van de deconfessionalisering, in: Sociologische Gids, (1984), pp. 487-506
  • M.A. Thung, G.J. Peelen en M.C. Kingmans, Dutch Pillarisation on the move? Political destabilisation and religious change, in: West European Politics, (1982), pp. 127-148
  • C.G.A. Bryant, Depillarisation in the Netherlands, in: British Journal of Sociology, (1981), pp. 56-74
  • J. Bank, „Verzuiling”: a confessional road to secularization. Emancipation and the decline of political catholicism 1920-1970, in: A.C. Duke en C.A. Tamse (red.), Britain and the Netherlands, Papers delivered to the Seventh Anglo-Dutch Historical Conference, Zutphen, 1981, pp. 207-230
  • J.M.G. Thurlings, De ontzuiling in Nederland, in het bijzonder van het Nederlands katholicisme, in: Sociologische Gids, 26 (1979), pp. 470-492
  • C.P. Middendorp, Ontzuiling, politisering en restauratie in Nederland. Progressiviteit en conservatisme in de jaren 60 en 70, Amsterdam, 1979
  • J.E. Ellemers, Nederland in de jaren zestig en zeventig, in: Sociologische Gids, 1979/6, pp. 429-451
  • J.A. Coleman, The evolution of Dutch Catholicism 1958-1974, London, 1978
  • J.Th.J. van den Berg en H.A.A. Molleman, Crisis in de Nederlandse politiek, Alphen aan den Rijn, 1974 (tweede druk 1975)
  • J.P. Kruyt, Verzuilheid in Nederland, blijvende structuur of aflopende episode?, in: J.J. Gielen e.a., Pacificatie en de zuilen, Meppel, 1965, pp. 9-31.
Scroll naar boven