De periode 1965-1971

Na 1956 lijkt de interesse in verkiezingen en het electorale gedrag der kiesgerechtigden tijdelijk te zijn afgenomen. Er verschijnen relatief weinig publikaties op dit terrein, en de verschenen publikaties hebben nauwelijks invloed gehad op later onderzoek. Dit alles veranderde sterk in 1966, of, in de woorden van H. Daudt: “In Nederland is verkiezingsonderzoek “in” sinds de avond van 23 maart 1966.” Een “politieke aardverschuiving” openbaarde zich bij de verkiezingen voor de provinciale staten van maart 1966 en vervolgens bij de tweede-kamerverkiezingen van 15 februari 1967. Dit had een toename in de belangstelling tot gevolg, zowel bij de massamedia als van wetenschappelijke zijde. Onderzoek werd dringend gewenst geacht in een poging te verklaren waarom het electorale gedrag en de partijpolitieke verhoudingen hun zo lang gehandhaafde stabiliteit leken te hebben verloren.

Verschillende kiezersonderzoeken op lokaal niveau werden uitgevoerd, waarvan de belangrijkste plaatsvonden in Amsterdam, Nijmegen en Utrecht. In Amsterdam hield Hans Gruijters zich al sinds 1962 bezig met onderzoek naar verschuivingen van partijvoorkeur onder het plaatselijke electoraat. Een steekproef van kiesgerechtigden, die bij de tweede-kamerverkiezingen van 1963 voor de eerste keer waren ondervraagd, werd nogmaals aan een vraaggesprek onderworpen bij de verkiezingen voor de provinciale staten van 1966. Dit onderzoek bevatte onder meer zogenaamde open vragen om te kunnen achterhalen op basis van welke motieven kiezers van partijvoorkeur veranderden.

Een volgende te Amsterdam gehouden studie werd uitgevoerd rond de gemeenteraadsverkiezingen van 1 juni 1966 en maakte deel uit van een onderzoek van C.E. van der Maesen naar het functioneren van de democratie op plaatselijk niveau. Het onderzoek bevatte een aantal vragen naar attitudes met betrekking tot de tevredenheid over het functioneren van de democratie. In beperkte mate werd van de verkregen gegevens gebruik gemaakt in de analyse van “kiezers op drift”, zoals gepubliceerd in Acta Politica.

Het te Nijmegen gehouden onderzoek vond eveneens plaats bij de verkiezingen voor de gemeenteraad van juni 1966. De nadruk lag op de verschuivingen in het stemgedrag en de verschillen in sociale achtergrond tussen constante en wisselende kiezers. Open vragen werden gebruikt in een poging de redenen van de partijkeuze te achterhalen. De analyse van het stemgedrag leverde een interessant nieuw gegeven op: “Het bleek nl. dat men zich niet zelden tot een bepaalde partij voelde aangetrokken door de persoon van de lijsttrekker.” Het zou echter nog jaren duren alvorens van wetenschappelijke zijde op systematische wijze aandacht zou worden geschonken aan de rol die de lijsttrekker kan spelen bij het bepalen van de partijkeuze.

In het Nijmeegse onderzoek waren ook vragen opgenomen gericht op gevoelens van tevredenheid en onbehagen met betrekking tot het functioneren van het Nederlandse politieke bestel en werden de relaties tussen dergelijke gevoelens en de partijkeuze geanalyseerd. Tenslotte bevatte de studie ook twee vragen naar actuele gebeurtenissen: het oordeel van de ondervraagden over de val van het kabinet-Cals en hun voorkeur voor bepaalde regeringscombinaties. De te Utrecht gehouden studie stond onder leiding van Marcel van Dam en werd uitgevoerd ten tijde van de tweede-kamerverkiezingen van 1967. Bij de behandeling van de INTOMART-schaduwverkiezingen is dit onderzoek reeds ter sprake gekomen (zie paragraaf 4). De vier gestelde vragen (naar huidige partijkeuze, partijkeuze bij voorgaande gemeenteraadsverkiezingen, leeftijd en kerkgenootschap) maakten een analyse mogelijk met betrekking tot onderwerpen als ontzuiling, generatiewisseling en het “stuivertje wisselen”, d.w.z. handelend over constante en wisselende kiezers

Naast het in Amsterdam, Nijmegen en Utrecht gehouden onderzoek werd rond de provinciale-statenverkiezingen van 1966 nog onderzoek verricht in de Limburgse mijnstreek.

De genoemde op plaatselijk niveau gehouden kiezersonderzoeken waren enigszins beperkt in doelstelling en reikwijdte, mede omdat het ging om een (geografisch) beperkte steekproef van kiesgerechtigden. Van groter belang dan deze studies was het door onderzoekers van de Vrije Universiteit (VU) uitgevoerde kiezersonderzoek. Aan plannen voor dit grootschalige onderzoek werd gewerkt vanaf 1965, en bij de (vervroegde) verkiezingen van 1967 lag reeds een omvang. rijke vragenlijst gereed. Het ging hier om het eerste landelijke kiezersonderzoek opgezet door en uitgevoerd onder leiding van wetenschappelijk geschoolde politicologen.

Het VU-onderzoek is nog altijd, gelet op het aantal kiesgerechtigden in de steekproef, het grootste onderzoek op politicologisch terrein dat ooit in Nederland is gehouden. De steekproef bestond uit 5506 personen, waarvan er 4292 daadwerkelijk aan het onderzoek meewerkten. De interviews werden gehouden in de periode tussen 16 februari en 2 maart 1967. De gehanteerde vragenlijst was beïnvloed door Amerikaans kiezersonderzoek, en dan met name door de meer sociaal-psychologische benadering van de Michigan-school. Naast de gebruikelijke vragen naar de partijkeuze, de redenen van deze keuze en een aantal sociale achtergrondkenmerken bevatte de vragenlijst vragen naar attitudes en meningen over onder meer de volgende onderwerpen:

  • persoonlijke economische zorgen
  • (on)tevredenheid met het functioneren van de overheid
  • overheidsuitgaven
  • protestbereidheid
  • politieke doelstellingen
  • politieke effectiviteit
  • politiek voorstellingsvermogen
  • politieke beginselen
  • politieke belangstelling
  • politieke steun
  • politiek vertrouwen
  • politieke ontevredenheid
  • verbondenheid met partij.

De eerste resultaten van het onderzoek werden met spoed gepubliceerd en hadden betrekking op constante en wisselende kiezers. Zowel aan een aantal achtergrondkenmerken van deze twee groepen kiezers als aan hun politieke opvattingen werd aandacht besteed. Tevens bevatte deze publikatie (De Nederlandse kiezers in 1967) een verantwoording van de onderzoeksopzet en een overzicht van de antwoorden op een groot aantal van de vragen. Helaas zou, afgezien van deze publikatie en enkele artikelen over de Nederlandse kiezers en het partijstelsel, een volgende publikatie lang op zich laten wachten: pas in 1977 verscheen een nadere analyse van de resultaten van het onderzoek in een gestencild rapport.

De gegevens van het door de Vrije Universiteit uitgevoerde onderzoek waren in eerste instantie slechts beschikbaar voor een beperkte groep onderzoekers, te weten personen die tot deze universiteit behoorden. Voor later onderzoek was en is het uitermate ongelukkig dat een groot deel van de gegevens van het onderzoek verloren is gegaan: bij een interne verhuizing werd een groot aantal dozen met gegevens bevattende ponskaarten weggegooid. Een (her)analyse, interessant zowel in het licht van latere politieke gebeurtenissen als voor de ontwikkeling van theorieën het stemgedrag betreffend, werd aldus onmogelijk. Het bewaard gebleven deel van de onderzoeksgegevens is voor onderzoekers beschikbaar op het Steinmetz Archief te Amsterdam. Een landelijk onderzoek dat wel bewaard is gebleven en dat van enig belang kan worden geacht werd in augustus 1966 door Attwood Statistics N.V. uitgevoerd in opdracht van het weekblad Revu. De gegevens vormden de basis voor een serie in het blad verschenen artikelen en – belangrijker – werden overgedragen aan en voor nader onderzoek beschikbaar gesteld door het Steinmetz Archief onder de naam Politiek in Nederland. De steekproef was landelijk en betrof alle burgers van 17 jaar en ouder. In de vragenlijst waren vragen opgenomen naar onder andere de volgende onderwerpen:

  • politieke voorkeur
  • houding ten aanzien van de opkomstplicht
  • houding ten opzichte van “provo “
  • vrijheid van meningsuiting
  • politieke vervreemding
  • politieke belangstelling
  • houding ten aanzien van kamerleden
  • de politieke rol van vrouwen
  • politieke participatie.

Voor het belangrijkste onderzoek voor de periode 1965-1971 en enkele resultaten hiervan zie:

  • Meer informatie over databestanden van de voornoemde onderzoeken die bewaard zijn gebleven en openbaar zijn is te verkrijgen bij: Steinmetz Archief, Herengracht 410-412, 1017 B X Amsterdam
  • Kiezen in 1967. Eindverslag van het Nationaal Verkiezingsonderzoek 1967. Amsterdam, 1977 (onderzoek van de Vrije Universiteit)
  • C.E. van der Maesen, Amsterdammers en hun politieke partijen, in: Acta Politica, 5 (1970), pp. 254-268
  • F.N. Stokman, Election studies and voting in the Netherlands. Paper for Loch Lomond Voting Conference, Amsterdam, 1968
  • J. Stapel, Wie en wat staan tussen links en rechts?, in: Acta Politica, 4 (1968), pp. 32-40
  • A. Hoogerwerf, Attitudes politiques des électeurs néerlandais, in: Annales de la Faculté de Droit de Liege,1968, pp. 419-450
  • H. Daudt, C.E. van der Maesen en R.J. Mokken, Political efficacy: A further exploration, in: Acta Politica, 3 (1967/1968), pp. 286-307
  • De Nederlandse kiezers in 1967. Enkele eerste resultaten van een landelijke enquête, Amsterdam/Brussel, 1967
  • In het spoor van de kiezer. Bliksemonderzoek naar het stemgedrag in Nijmegen bij de verkiezingen voor de Tweede Kamer, Nijmegen, 1967
  • A. Hoogerwerf, De Nederlandse staatsburger: toeschouwer of medespeler?, in: Sociologische Gids, 14 (1967), pp. 293-314
  • H. Gruijters, K. Schermer en K. Slootman, Experimenten in democratie, Amsterdam, 1967
  • H. Daudt, Verkiezingsonderzoek in Nederland, in: Acta Politica. 3 (1967), pp. 53- 74
  • M.P.A. van Dam en J. Beishuizen, Kijk op de kiezer, Amsterdam, 1967
  • Politiek in Nederland; de onder deze naam gepubliceerde artikelen in het weekblad Revu verschenen in de nummers 51, 52 en 53 van 1966 en 1, 2 en 3 van 1967
  • A. Hoogerwerf, De Nederlandse kiezers en het partijstelsel. Verbondenheid, weerstand en voorstelling, in: Acta Politica, 2 (1966/67), pp. 297-330
  • C.E. van der Maesen, Kiezers op drift. Voorlopige analyse van de Amsterdamse gemeenteraadsverkiezingen 1966, in: Acta Politica, 2 (1966/67),pp. 169-200
  • J.P.A. Gruijters, “Wisselende kiezers” bij de verkiezingen van 23 maart 1966. Enige gegevens uit een Amsterdams onderzoek, in: Acta Politica, 2 (1966/67),pp. 3-28
  • M.P.A. van Dam en B. van Steenbergen, Het verlies van de Partij van de Arbeid in een oude arbeiderswijk bij de statenverkiezingen van 23 maart 1966, in: Sociologische Gids,13 (1966), pp. 368-382
  • L.P.J. de Bruyn en P.L.C. Nelissen, Onbehaaglijke stemming. Resultaten van een verkiezingsonderzoek, in: Sociologische Gids,13(1966),pp.330-352
  • H. Daudt en J. Stapel, Parlement, politiek en kiezer. Verslag van een opinie onderzoek, in: Acta Politica, 1 (1965/66),pp. 46-76; Achtergronden van stemgedrag. Een sociologisch onderzoek naar de achtergronden van het stemgedrag bij de verkiezingen voor de provinciale staten 1966 in de Limburgse Mijnstreek,Nijmegen, 1966.
Scroll naar boven