Directe en indirecte overheidssteun

In 1998 werd door de Tweede Kamer de Wet overheidssubsidiëring politieke partijen aanvaard (Kamerstukken 25704 – zie ook onder 9.1). Volgens die wet zal voortaan rechtstreeks een subsidie aan politieke partijen die in het parlement zijn vertegenwoordigd worden gegeven voor een limitatief aantal doelen. De meeste van die doelen werden overigens al langer door de overheid ondersteund, maar dat gebeurde door subsidies aan met partijen verwante, maar formeel zelfstandige stichtingen. In 2012 kwam een nieuwe wettelijke regeling tot stand, zie hieronder.

In 1971 was overheidssubsidie geïntroduceerd voor met partijen verwante wetenschappelijke instituten. In 1975 kwamen daar de met partijen verwante vormings- en scholingsinstituten bij. Beide typen doeluitkeringen werden verstrekt door het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen. De hoogte van de subsidie was afhankelijk van het zeteltal in de Tweede Kamer en van het vermogen van de organisaties om ook zelf inkomsten te genereren. Een derde type indirecte overheidssubsidie werd in 1981 ingevoerd voor het politieke jongerenwerk. Het subsidiërende departement was echter een andere: het (huidige) Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De regeling was daarom een andere, die bovendien in de loop van de tijd fluctueerde. In de nieuwe wet zijn deze drie doelsubsidies samengebracht in één brede doeluitkering, maar het aantal doelen is uitgebreid en de subsidie wordt voortaan rechtstreeks aan de politieke partijen uitgekeerd door slechts één ministerie (Binnenlandse Zaken). Volgens artikel 4 van de nieuwe wet wordt de subsidie verstrekt „voor uitgaven die direct samenhangen met de volgende activiteiten:

  • a. politieke vormings- en scholingsactiviteiten;
  • b. informatievoorziening aan de leden;
  • c. het onderhouden van contacten met zusterpartijen buiten Nederland;
  • d. het ondersteunen van vormings- en scholingsactiviteiten ten behoeve van het kader van zusterpartijen buiten Nederland;
  • e. politiek-wetenschappelijke activiteiten;
  • f. activiteiten ter bevordering van de politieke participatie van jongeren.”

De laatste twee activiteiten zijn binnen de nieuwe regeling op een bepaalde manier geoormerkt, zodat politieke partijen niet vrij zijn om de voor deze twee doelen bestemde gelden in te zetten voor een of meer van de andere doelen. Campagneactiviteiten behoren niet tot de te subsidiëren doelen. De minister van Binnenlandse Zaken had in een eerdere notitie deze mogelijkheid nog opengelaten. Maar in de nieuwe wet zijn campagnekosten niet subsidiabel genoemd. In de Memorie van toelichting wordt de volgende toelichting gegeven: „Wij menen dat subsidiëring van verkiezingscampagnes zal leiden tot een te grote afhankelijkheid van politieke partijen van de rijksoverheid op een zeer essentieel onderdeel van hun functioneren” (Handelingen Tweede Kamer, 25 704, nr. 3, p. 4).

Over het jaar 2009 zijn op grond van de Wet subsidiëring politieke partijen de volgende bedragen verstrekt (peildatum: 1 januari 2009, bedragen in Euro’s):

Partij

Subsidie

(algemeen)

Subsidie

(politiek-wetenschappelijk

instituut)

Subsidie

(politieke

jongerenorganisatie)

Totale

verstrekte

subsidie

CDA

2.811.694

685.305

192.448

3.689.447

PvdA

2.384.215

577.233

162.196

3.123.645

SP

1.864.999

373.251

155.929

2.394.179

VVD

1.649.642

421.066

133.763

2.204.470

GL

690.357

225.999

51.058

967.414

CU

698.498

212.490

75.731

986.719

D66

434.879

171.963

77.388

684.230

SGP

492.328

158.454

165.925

816.707

PvdD

351.662

158.454

30.861

540.977

OSF

238.869

136.720

n.v.t.

375.589

11.617.143

3.120.935

1.045.299

15.783.377

Bron: Brief aan Tweede Kamer d.d. 14 januari 2011 Ministerie BZK.

De wet omvat echter lang niet alle vormen van overheidssteun aan politieke partijen. Ten eerste zijn de middelen die Nederlandse partijen ontvangen ten behoeve van vorming en scholing van politieke partijen in Midden- en Oost-Europa buiten de nieuwe regeling gehouden, omdat deze een tijdelijk karakter hebben. De subsidies bestaan overigens al sedert 1990. Ten tweede biedt de overheid politieke partijen een aantal faciliteiten,die van belang zijn voor de financiële positie van partijen. Kiezersregistratie en het ter beschikking stellen van plakborden bij verkiezingen behoren tot de taken van de overheid. Vanaf 1954 gelden politieke partijen voor de fiscus als „het algemeen nut beogende instellingen”, waardoor contributies en giften aan partijen (zowel van individuen als van bedrijven ) onder bepaalde voorwaarden aftrekbaar zijn voor de belasting. Een andere faciliteit is het ter beschikking stellen van zendtijd op radio (sinds het interbellum) en televisie (sinds eind jaren vijftig). Tegenwoordig stelt het Commissariaat voor de Media jaarlijks een aantal uren zendtijd beschikbaar voor politieke partijen die in de Tweede of Eerste Kamer zitting hebben. Daarnaast geeft het Commissariaat zendtijd aan politieke partijen die in alle kieskringen aan verkiezingen voor de Tweede kamer of voor het Europees parlement deelnemen. Daarbij voegt zich nog de in 1962 ingevoerde rechtstreekse subsidie aan politieke partijen ter tegemoetkoming van de productiekosten van de programma’s in die zendtijd.

Ten derde hebben politieke partijen incidentele subsidies voor bepaalde doelen ontvangen, waaronder de emancipatie van vrouwen in eigen gelederen of de bewustwording inzake de problematiek van de Derde Wereld. Ten slotte, is het van belang te vermelden dat de fracties van de partijen in de Tweede Kamer aanzienlijk steun ontvangen. In 1966 kregen de fracties middelen om medewerkers aan te stellen. In 1968 werd de schadeloosstelling van Tweede Kamerleden zelf fors verhoogd. En vanaf 1974 kregen de individuele Kamerleden gelden om assistenten aan te stellen.

Een vergelijking tussen de situatie in 1989 en die in 1995 leert dat de afhankelijkheid van politieke partijen van overheidssteun toeneemt, al varieert de mate van afhankelijkheid per partij, zoals de volgende tabel laat zien.

Tabel 3. Inkomsten landelijke partijorganisaties en verwante instellingen 1989, 1995 (exclusief (contributie) gelden bestemd voor het subnationale niveau en exclusief aparte bestuurdersverenigingen).

Partij 1

Contr. (%)

Ov. sub. (%)

Overig (%)

Totaal absoluut

’89

’95

’89

’95

’89

’95

’89

’95

PvdA 2

62

54

14

17

24

29

10.418.799

11.799.348

CDA 3

64

61

17

21

19

18

7.276.343

9.389.528

VVD 4

61

55

25

31

14

14

3.980.471

5.623.762

D66 5

48

49

31

37

21

15

1.666.103

3.631.173

GL 6

35

25

40

2.539.490

GPV 7

46

49

27

37

27

14

1.388.658

1.554.477

RPF 8

44

40

38

52

18

8

621.344

1.059.846

SP 9

?

5

?

10

?

85

?

3.692.60093

1 De SGP ontbreekt doordat de cijfers voor 1989 zich niet goed lenen voor vergelijking met die van andere partijen en de gegevens voor 1995 niet alle beschikbaar waren bij het schrijven van dit artikel.

2 Landelijk bureau PvdA, Wiardi Beckmanstichting, St. Opleidingsinstituut, St. Politiek Jongerenwerk, Evert Vermeerstichting, St. Alfred Mozer,St. dr. J.M. den Uyl-lezing, St. Fons Bijzondere Publicaties, St. Thiele ibautfonds.

3 CDA: St. Secretariaat CDA, St. Steenkampinstituut, St. Wetenschappelijk Instituut CDA, CDJA, Vrouwenberaad CDA, Eduardo Freistichting.

4 Landelijk partijbureau, Hay van Somerenstichting (V&S + O. Europa), Teldersstichting, JOVD.

5 D66 (landelijk), St. Wetenschappelijk Bureau, St. Politiek Scholings- en Vormingsinstituut, Vereniging Jonge Democraten, St. Instituut Vorming en Samenwerking Midden- en Oost-Europa.

6 GroenLinks (landelijk), Wetenschappelijk Bureau, St. Scholing en Vorming (incl. O. Europa), Dwars.

7 GPV (landelijk), Groen van Printstererstichting, Stichting Mandaat (incl. O. Europa), GPJC.

8 RPF (landelijk), Marnis van St. Aldegonde Stichting, Stichting Kader en Vorming, Vereniging van RPF-jongeren.

9 Gegevens gebaseerd op de geïntegreerde jaarrekening 1995, die „is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de leiding van de huishouding”, aldus de accountantsverklaring. Volgens deze verklaring gaat het hier om „de geconsolideerde jaarrekening 1995 van het landelijk bureau van de vereniging SP, de Stichting Beheer SP, de Stichting Personeel SP, de Stichting Wetenschappelijk Bureau SP en de Stichting Studiecentrum SP te Rotterdam alsmede de Stichting Ondersteuning SP-fractie Amsterdam”.

Bron: R.A. Koole, „Ledenpartijen of Staatspartijen? Financiën van Nederlandse politieke partijen in vergelijkend en historisch perspectief”, in: Jaarboek 1996 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Groningen, 1997, p. 173.

Voor literatuur over overheidssteun aan Nederlandse politieke partijen zie:

  • Bijlage 32.634, Handelingen Tweede Kamer, 2010-2011, nr. 2. Financiering politieke partijen (rapport van de Algemene Rekenkamer)
  • R.A. Koole, „Ledenpartijen of staatspartijen? Financiën van Nederlandse politieke partijen in vergelijkend en historisch perspectief”, in: Jaarboek 1996 Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen, Groningen, 1997, pp. 156-182
  • R.A. Koole, De opkomst van de moderne kaderpartij, Utrecht, 1992, hoofdstuk 5: „De financiën van politieke partijen”
  • Waarborg van Kwaliteit. Rapport van de Commissie subsidiering politieke partijen, Den Haag, 1991 (bevat tevens teksten van de regelingen, financiële gegevens per partij en gegevens over overheidssubsidiëring in het buitenland).

In 2003 kwam Europese Verordening nr. 2004/2003 tot stand betreffende het statuut en de financiering van politieke partijen op Europees niveau. Deze partijen kunnen een verzoek indienen om in aanmerking te komen voor financiering uit de algemene begroting van de Europese Unie.

Giften van particulieren

In april 2012 werden nieuwe regels voor de financiering van politieke partijen door de Tweede Kamer aangenomen, zie: Bijlage 32.752, Handelingen Tweede Kamer,  2010-2011, Wet financiering politieke partijen, nrs. 1 e.v.

Naast de financiering van politieke partijen door middel van subsidiering door de overheid hebben partijen nog andere inkomsten: giften van particulieren (personen, bedrijven etc.). De nieuwe Wet financiering politieke partijen regelt zowel financiering door de overheid als de giften. Doel van de wet is het voorkomen dat giften leiden tot invloed op de standpuntbepaling van politieke partijen. Politieke partijen moeten daarom transparant zijn over  de bijdragen die zij naast de overheidssubsidie ontvangen. Dat houdt in dat giften boven de € 4.500 openbaar moeten worden gemaakt.  Giften vanaf €1000 moeten in ieder geval geregistreerd worden. Als partijen de wet niet nakomen kunnen de boetes oplopen tot € 100.000. Deze regels gelden ook voor politieke bewegingen zoals de PVV.

De wet stelt een Commissie toezicht financiën politieke partijen in. Deze commissie adviseert de minister van Binnenlandse Zaken over onderwerpen die mogelijk politiek gevoelig liggen vanwege de ruimte die de minister ten aanzien van deze onderwerpen heeft. Het gaat dan bijvoorbeeld over het gevaar dat schenkers lopen bij openbaarmaking.

Het voorstel is op 3 april 2012 aangenomen door de Tweede Kamer. De fractie van de PVV stemde als enige tegen omdat zij wil voorkomen dat sympathisanten met de PVV met naam en adres in de openbaarheid komen. Op 5 maart werd het voorstel door de Eerste Kamer goedgekeurd, eveneens met alleen de stemmen van de PVV tegen.

In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II, Bruggen slaan, is opgenomen dat ook lokale politieke partijen onder de Wet financiering politieke partijen zullen gaan vallen.

Scroll naar boven