Kerkbezoek bij gelovige kiezers

Hoewel het duidelijk moge zijn, dat de aard van de religieuze gezindte verband vertoont met de uitgesproken partijvoorkeur, is dit niet voor alle kiezers die zich tot een bepaald kerkgenootschap rekenen in gelijke mate het geval. Vooral de frequentie van het kerkbezoek, in kiezersonderzoek gezien als indicator van de intensiteit van de geloofsbeleving, hangt samen met de partijkeuze van de gelovige kiezers. In tabel 28 tot en met 35B zijn gegevens opgenomen met betrekking tot de frequentie van het kerkbezoek en de partijkeuze. De gegevens hebben uitsluitend betrekking op die kiezers, die zich tot een bepaalde kerkelijke gezindte of kerkgenootschap rekenen.

Tabel 28. Kerkbezoek en stemgedrag, 1956

Rooms katholiek

Nederlands hervormd

Kerkelijk gereformeerd

PvdA

1

17

2

KVP

89

ARP

17

81

CHU

44

2

VVD

6

CPN

Anders en

geen antwoord

10

16

15

Totaal

100%

100%

100%

N.B. Bij het kerkbezoek gaat het om de personen die „in de laatste week (in de laatste zeven dagen) naar de kerk (synagoge)” zijn geweest.

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1998.

Tabel 29. Kerkbezoek en stemgedrag, 1971

Wekelijks

Alleen op spe-

ciale dagen

Paar keer per jaar

Nooit

Totaal %

PvdA

8

21

24

45

17

KVP

44

24

15

5

32

ARP

16

4

6

4

12

CHU

10

7

6

4

8

VVD

4

14

11

14

7

D66

3

14

15

9

7

CPN

1

1

4

1

PSP

0

0

0

1

PPR

2

3

3

1

2

SGP

4

1

1

3

GPV

3

1

2

DS’70

3

11

14

7

6

BP/RVP

1

3

1

NMP

1

1

3

1

Andere partij

2

2

1

Totaal

101%

101%

98%

101%

101%

N=

677

132

149

163

1121

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1971.

Tabel 30. Kerkbezoek en stemgedrag, 1972

Wekelijks

Eens per maand

Paar keer per jaar

Nooit

Totaal %

PvdA

6

17

24

36

16

KVP

31

21

17

3

22

ARP

23

9

5

3

14

CHU

11

7

6

3

8

VVD

5

22

24

27

15

D66

1

4

4

8

3

CPN

0

2

3

3

1

PSP

1

1

1

PPR

4

8

8

7

6

SGP

8

2

4

GPV

4

2

DS’70

1

6

7

3

3

BP/RVP

1

2

2

3

2

NMP

1

1

2

1

RKPN

3

1

2

Andere partij

0

1

1

1

1

Totaal

99%

102%

103%

100%

101%

N =

435

137

157

155

884

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1972.

Tabel 31. Kerkbezoek en stemgedrag, 1977

Wekelijks

Eens per maand

Paar keer per jaar

Nooit

Totaal %

PvdA

9

25

36

53

25

CDA

72

46

29

16

48

VVD

7

17

20

20

14

D66

3

6

8

5

5

CPN

1

1

0

PSP

1

0

PPR

1

1

4

3

2

SGP

6

2

GPV

2

1

1

DS’70

1

0

BP/RVP

2

1

1

1

RKPN

0

0

Andere partij

1

1

1

Totaal

101%

99%

101%

99%

99%

N =

345

173

194

130

842

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1977.

Tabe1 32. Kerkbezoek en stemgedrag, 1981

Wekelijks

Eens per maand

Paar keer per jaar

Nooit

Totaal %

PvdA

6

15

22

38

19

CDA

69

52

39

19

48

VVD

4

13

24

21

14

D66

5

14

11

15

10

CPN

0

1

1

1

PSP

1

1

1

3

1

PPR

1

4

1

1

2

SGP

5

0

2

GPV

4

1

RPF

3

1

1

EVP

2

1

1

DS’70

0

1

0

0

BP/RVP

0

0

RKPN

0

1

CP/CD

0

0

0

SP

1

0

0

Andere partij

1

1

0

Totaal

100%

102%

101%

99%

101%

N=

385

168

207

241

1001

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1981.

Tabel 33. Kerkbezoek en stemgedrag, 1982

Wekelijks

Eens per maand

Paar keer per jaar

(Bijna) nooit

Totaal %

PvdA

6

16

29

41

22

CDA

66

41

29

16

40

VVD

10

28

32

30

24

D66

2

6

5

6

4

CPN

1

1

2

1

PSP

0

1

2

1

PPR

1

5

2

2

2

SGP

7

1

2

GPV

2

1

1

1

RPF

4

1

EVP

1

2

1

1

DS’70

1

1

0

BP/RVP

1

SP

1

0

Totaal

99%

100%

102%

103%

104%

N=

276

159

206

201

842

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1982.

Tabel 34. Kerkbezoek en stemgedrag, 1986

Wekelijks

Eens per maand

Enkele keren per jaar

(Bijna) nooit

Totaal %

PvdA

14

20

23

42

24

CDA

63

56

41

27

48

VVD

5

15

23

19

14

D66

2

5

8

7

5

CPN

PSP

0

2

1

1

PPR

0

1

1

2

1

SGP

6

2

GPV

5

1

2

RPF

4

1

1

2

EVP

1

0

CP/CD

1

0

Andere partij

2

1

1

1

Totaal

99%

100%

100%

102%

100%

N =

237

130

167

172

706

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1986.

Tabel 35. Kerkbezoek en stemgedrag, 1989

Wekelijks

2 tot 3 keer per maand

1 keer per maand

Enkele keren per jaar

(Bijna) nooit

Totaal %

PvdA

11

22

18

28

42

24

CDA

60

63

62

43

25

48

VVD

3

7

8

13

18

10

D66

3

5

7

12

10

7

Groen Links

0

3

3

1

3

2

SGP

9

3

GPV

7

1

3

RPF

6

1

2

CP/CD

1

1

0

Andere partij

0

1

2

1

1

Totaal

99%

100%

100%

99%

102%

100%

N=

258

76

89

180

195

798

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1989.

Tabel 35A. Kerkbezoek en stemgedrag, 1994

Wekelijks

2 tot 3keer per maand

1 keer per maand

Enkele keren per jaar

(Bijna)nooit

Totaal %

PvdA

7

16

14

18

32

18

CDA

52

49

39

29

15

35

VVD

8

16

25

26

29

21

D66

5

7

18

17

13

12

GroenLinks

3

3

4

2

3

3

SGP

3

1

GPV

4

1

1

1

RPF

9

1

3

CD

1

1

1

1

AOV/Unie 55+

7

7

5

4

5

SP

1

1

1

1

andere partij

2

1

Totaal

99%

100%

100%

101%

100%

102%

N=

180

75

81

157

189

692

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1994

Tabel 35B. Kerkbezoek en stemgedrag, 1998

Wekelijks

2 tot 3keer per maand

1 keer per maand

Enkele keren per jaar

(Bijna) nooit

Totaal %

PvdA

10

27

29

31

33

25

CDA

47

47

36

24

14

32

VVD

5

11

19

22

30

18

D66

2

2

9

13

10

8

GroenLinks

4

8

5

6

9

6

SGP

6

1

2

GPV

8

1

0

3

RPF

17

1

5

CD

0

1

0

Unie 55+

1

0

0

AOV

Senioren 2000

0

1

0

SP

1

1

2

4

3

2

andere partij

0

1

0

1

0

Totaal

100%

99%

101%

100%

103%

101%

N=

230

85

101

232

198

846

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1998

Tot aan 1972 zijn gegevens schaars, maar beschikbare data wijzen er overduidelijk op, dat kerkgaande gelovigen een relatief homogeen stemgedrag vertonen (zie tabel 28). Dit is vooral het geval bij katholieken en gereformeerden: vrijwel zonder uitzondering stemmen kerkgaande katholieken en gereformeerden op respectievelijk de KVP en de ARP (of mogelijk een kleine protestants-christelijke partij). Bij de Nederlands hervormden stemt een ruime meerderheid van de kerkgaande gelovigen op de CHU of een andere protestantse politieke partij.

In het midden van de jaren zestig neemt onder kerkgaande gelovigen de eensgezindheid wat betreft de partijkeuze af. Niet langer stemmen kerkgaande gelovigen vrijwel zonder uitzondering op die partij die gebaseerd is op het religieuze beginsel dat men ook zelf aanhangt.

Bij de gegevens die sinds 1971 via het Nationaal kiezersonderzoek zijn verzameld, is bij de hier gegeven presentatie geen onderscheid gemaakt naar de aard van de religieuze gezindte, maar blijft deze beperkt tot de relatie tussen de frequentie van het kerkbezoek (ongeacht de gezindte) en de partijkeuze.

In 1971 stemt van de gelovigen die wekelijks de kerk bezoeken ongeveer tachtig procent op een der confessionele partijen. Gelovige kiezers die minder frequent een kerkdienst bezoeken, stemmen beduidend minder op een confessionele partij en geven in aanzienlijke mate steun aan seculiere partijen. Gelovige doch niet via kerkbezoek praktizerende kiezers stemmen in overgrote meerderheid op seculiere partijen; onder deze groep kiezers is in 1971 de PvdA veruit de grootste partij. Het beeld voor 1972 wijkt slechts op details van dat van 1971 af. Van de mensen die wekelijks de kerk bezoeken stemt tachtig procent op een partij op religieuze grondslag, en met de afname van de frequentie van het kerkbezoek neemt het stemmenaandeel van deze confessionele partijen sterk af. Onder de groep gelovigen die nooit een kerk bezoeken is het percentage stemmen voor confessionele partijen uitermate gering; onder deze groep kiezers doen in 1972 vooral de PvdA en VVD het electoraal gezien uitstekend.

Na de vorming van het CDA zien we met betrekking tot de relatie tussen kerkgang (als indicator van geloofsintentie) en stemgedrag weliswaar geen wezenlijke maar wel graduele verschillen ten opzichte van de voorgaande periode. Het CDA trekt bij haar eerste deelname aan Tweede-Kamerverkiezingen in 1977 ruim 70% van de stemmen der wekelijks kerkgaande gelovige kiezers. In de jaren tachtig zakt dit aandeel tot zestig procent en in de jaren negentig zet deze daling zich door tot rond of zelfs onder de 50% (in 1998). Een aanzienlijk deel van de stemmen van deze groep gelovigen gaat naar de kleine confessionele partijen. Tot 1994 gaat het in totaal om ongeveer vijftien procent, en in 1998 bedraagt het aandeel van deze partijen onder de wekelijks kerkgaande gelovigen zelfs 31%. Over het geheel genomen geldt dat naarmate de frequentie van de kerkgang afneemt het percentage stemmen voor een confessionele partij eveneens daalt. Van de gelovige kiezers die de kerk niet zeer vaak bezoeken stemt bijna niemand op een der kleine confessionele partijen, terwijl het aandeel der stemmen voor het CDA in die groepen eveneens relatief bescheiden is.

Van de gelovige kiezers die (praktisch) nooit een kerkdienst bezoeken gaan de meeste stemmen naar de PvdA. In de jaren tachtig weet de partij bij deze groep kiezers een score van ongeveer 40% te behalen. In de jaren negentig neemt het aandeel van de PvdA onder de niet-kerkgaande gelovigen af tot ruim 30% en slaagt de VVD erin een vrijwel even groot aandeel onder deze kiezers te werven. Evenals voor PvdA en VVD stijgt voor D66 het percentage stemmen naarmate de frequentie van het kerkbezoek van de gelovige kiezers afneemt. Voor GroenLinks is dit opmerkelijk genoeg niet het geval; deze partij weet een min of meer gelijk deel van de stemmen der gelovige kiezers te winnen, ongeacht hun geloofsintentie zoals gemeten middels de frequentie van hun kerkbezoek.

Scroll naar boven