Wetsevaluatie

In toenemende mate worden in Nederland wetten op systematische wijze geëvalueerd. In het verleden werd er in het algemeen van uitgegaan dat een eenmaal in werking getreden wet ook de effecten tot stand brengt die de wetgever beoogde. Volgens Winter, Scheltema en Herweijer (1990) valt de opkomst van het verschijnsel wetsevaluatie te verklaren door de verandering die de wetgeving in de loop der tijd heeft ondergaan. In het verleden was wetgeving vooral codificerend van aard. De heersende maatschappelijke opvattingen (ongeschreven recht) werden neergelegd in de wetgeving. Met de opkomst van de staat die de maatschappij actief wil veranderen, verandert tevens het karakter van de wetgeving. Wetgeving wordt (in termen van Koopmans) modificerend van aard, dat wil zeggen: door middel van wetten tracht de overheid de maatschappij te sturen. Met een groeiend aantal modificerende wetten ontstaat ook de behoefte de effecten van deze wetten in kaart te brengen. Eén van de eerste omvangrijke evaluatieonderzoeken in Nederland betrof de Wet Universitaire Bestuurshervorming uit 1979 (Winter, Scheltema en Oosting, 1988). Andere grootschalige evaluaties betroffen de Wet Openbaarheid van Bestuur, de Wet Algemene Bepalingen Milieuhygiëne en de Wet Geluidshinder. Winter, Scheltema en Herweijer (1990) hebben in hun onderzoek dat betrekking had op wetsevaluaties in de periode tot november 1987 al reeds 35 wetsevaluaties betrokken. Inmiddels omvat een groot aantal wetten een zogenaamde evaluatiebepaling, inhoudende dat binnen een bepaalde periode verslag moet worden gedaan van de effecten van de wet. Als voorbeeld kan worden genoemd artikel 9:1 eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht dat als volgt luidt:

„Onze ministers van Justitie en van Binnenlandse Zaken zenden binnen drie jaar na de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens telkens om de vijf jaren aan de Staten-Generaal een verslag over de wijze waarop zij is toegepast.”

Evaluatie van wetgeving is tegenwoordig meer regel dan uitzondering. In de Comptabiliteitswet (artikel 65 vierde lid) is zelfs voor de Rijksoverheid een soort algemene evaluatieverplichting opgenomen, terwijl de Algemene wet bestuursrecht in artikel 4:24 eist dat, tenzij anders bepaald bij wettelijk voorschrift, iedere subsidieregeling periodiek geëvalueerd dient te worden. Met het groeiende aantal wetsevaluaties is ook de aandacht van de wetenschap voor de effecten van wetgeving gestegen. Er wordt zelfs gesproken over „wetgevingsleer” als een zich ontwikkelende aparte wetenschappelijke discipline (Ruiter, 1987).

Literatuur:

  • H.B. Winter, Het forummodel en de toekomst van evaluatie van wetgeving, in: RegelMaat, 1997/4, p. 133-140
  • A.B. Ringeling, Evaluatie: Hoe en wat?, in: RegelMaat, 1997/4, p. 143-150
  • J.M. Polak, Evaluatie van wetgeving, in: RegelMaat, 1997/4, p. 141-142
  • M. Lokin, Evaluatie van wetgeving: van praktijk naar beleid, in: RegelMaat, 1997/4, p. 131-132
  • H.B. Winter, Evaluatie in het wetgevingsforum, Deventer, 1996
  • H.B. Winter, M. Scheltema en M. Herweijer, Evaluatie van wetgeving, Deventer, 1990
  • H.B. Winter, M. Scheltema en M. Oosting, Evaluatie van wetgeving, Tussenrapport, Groningen, 1988
  • D.W.P. Ruiter, Bestuursrechtelijke wetgevingsleer, Assen, Maastricht, 1987
  • J.H.T.H. Andriessen, J.M.J. Baaijens, E.M.H. Hirsch Ballin en I.Th.M. Snellen, Wetsevaluatie tussen wetenschap en beleid, Zwolle, 1987
  • M. Herweijer, Evaluaties van beleidsevaluatie en de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, Deventer, 1985.
Scroll naar boven