Leeftijd

De gegevens die betrekking hebben op het verband tussen leeftijd en stemgedrag zijn opgenomen in de tabellen 7 tot en met 18B. Voor de periode tot aan 1967 zijn de gegevens over deze relatie overigens uiterst schaars.

Tabel 7. Leeftijd en stemgedrag, 1952 en 1956

Tot 35 jaar

35-50 jaar

50-65 jaar

65 jaar en ouder

1952

1956

1952

1956

1952

1956

1952

1956

PvdA

25

22

30

28

31

24

29

32

Grote con-

fessionele

partijen

44

51

45

44

44

47

48

51

KVP

24

32

30

22

23

27

24

26

Geen

antwoord

24

21

16

20

13

22

9

11

Bron: J. J. De Jong, Overheid en onderdaan, Wageningen, 1956, p. 191.

Tabel 8. Leeftijd en stemgedrag, 1954

Tot 35 jaar

35-50 jaar

50-65 jaar

65 jaar en ouder

PvdA

31

33

34

35

KVP

28

32

26

28

AR

16

9

14

16

CHU

9

12

8

10

VVD

7

9

13

7

CPN

3

3

2

4

Overige partijen

6

3

3

1

Totaal

100%

101%

100%

101%

Bron: De Nederlandse kiezer, ’s-Gravenhage, 1956, p. 85.

Tabel 9. Leeftijd en stemgedrag, 1956

23-24 jaar

35-49 jaar

50-64 jaar

65 jaar en ouder

totaal %

KVP

29

27

21

18

25

PvdA

25

24

26

19

24

AR

11

11

14

20

13

CHU

11

12

9

18

11

VVD

14

17

18

12

16

Kleine partijen

1

1

2

1

2

Niet gestemd of blanco

7

4

5

8

5

Geen antwoord

2

4

5

4

4

Totaal

100%

100%

100%

100%

100%

N =

493

551

364

148

1556

Bron: L. van der Land e.a. Kiezen en verkiezing. Verslag van een onderzoek met betrekking tot de verkiezingen van 1956 in Nieuwer- Amstel voor de Tweede Kamer der Staten Generaal, Amsterdam, 1963, p. 23

Tabel 10. Leeftijd en stemgedrag. 1956 en 1968

21-34 jaar

35-49 jaar

50-64 jaar

65 jaar en ouder

totaal %

1956

1968

1956

1968

1956

1968

1956

1956

1968

KVP

37

19

24

19

30

30

27

30

22

ARP

12

16

15

12

13

9

9

13

12

CHU

9

7

9

10

13

10

10

10

9

PvdA

30

24

36

31

30

33

40

33

29

VVD

6

8

9

11

7

10

10

8

9

D66

17

10

3

10

Overige partijen

6

10

8

7

7

7

3

6

8

Totaal

100%

101%

101%

100%

100%

102%

99%

100%

99%

N =

363

512

411

568

220

433

127

1121

1513

Toelichting: Van de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder zijn voor 1968 geen gegevens beschikbaar.

Bron: A. Lijphart, The Netherlands; continuity and change in voting behavior, in: R. Rose (ed.), Electoral behavior. A comprative handbook, London, 1974 p. 255

Tabel 11 Leeftijd en stemgedrag, 1967

Jonger dan 24

24-29 jaar

30-34 jaar

35-49 jaar

50-64 jaar

65 jaar en ouder

Totaal %

KVP

25

26

22

28

28

27

27

PvdA

21

23

27

26

27

28

26

VVD

12

11

13

13

14

11

12

ARP

10

11

11

9

9

13

10

CHU

9

6

7

8

9

12

9

BP

2

5

3

4

3

2

3

PSP

4

2

4

2

1

1

2

CPN

1

1

2

2

2

2

2

SGP/GPV

1

1

2

2

3

3

2

D66

16

12

8

7

3

1

7

Totaal

101%

98%

99%

101%

99%

100%

100%

N =

325

564

414

1320

1020

647

4290

Bron: Gebaseerd op De Nederlandse kiezers in 1967, Amsterdam, 1967, p.41 en Kiezen in 1967, Amsterdam, 1977, Bijlage, p.93.

Tabel 12. Leeftijd en stemgedrag 1971

17-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

66 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

23

23

25

24

25

31

25

KVP

13

19

21

28

28

32

23

ARP

6

10

9

6

12

9

9

CHU

6

5

7

5

9

8

6

VVD

7

8

14

14

5

8

10

D66

14

17

7

8

4

1

9

CPN

6

2

3

2

3

1

2

PPR

3

3

2

1

1

1

2

PSP

5

2

1

1

1

1

2

DS70

11

7

7

6

7

2

7

SGP

1

2

2

1

2

3

2

GPV

2

1

0

2

1

1

1

BP/RVP

1

1

1

1

1

1

1

NMP

2

0

2

2

1

Andere partij

2

0

2

1

1

1

1

Totaal

102%

100%

103%

102%

100%

100%

101%

N =

195

352

302

306

221

220

1596

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1971.

Tabel 13. Leeftijd en stemgedrag 1972

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

65 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

26

23

26

28

31

27

26

KVP

12

16

16

18

18

18

16

ARP

6

7

10

9

14

19

10

CHU

3

4

5

6

8

9

6

VVD

16

20

16

17

10

14

16

D66

7

6

5

2

2

1

4

CPN

4

3

4

2

1

2

3

PPR

2

1

2

1

1

1

1

PSP

2

1

2

1

1

1

1

DS70

17

6

4

3

2

1

6

SGP

2

1

2

1

1

1

1

GPV

1

3

1

2

1

1

1

BP/RVP

2

2

1

4

2

2

RKPN

1

2

2

2

1

Andere partij

2

2

1

1

1

1

Totaal

101%

102%

101%

99%

101%

101%

100%

N =

238

274

216

207

169

177

1281

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1972.

Tabel 14 Leeftijd en stemgedrag

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

65 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

35

41

29

34

36

35

36

CDA

29

26

38

39

40

45

35

VVD

16

16

17

14

11

12

15

D66

8

10

8

5

6

1

7

CPN

1

1

1

1

1

1

1

PPR

5

2

2

1

1

2

PSP

3

1

1

1

DS70

0

1

2

1

1

SGP

1

1

1

2

2

3

2

GPV

1

2

2

1

BP/RVP

1

1

1

1

1

RKPN

1

Andere partij

1

1

2

1

1

1

Totaal

100%

100%

101%

101%

101%

100%

103%

N =

236

301

184

208

175

165

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1977.

Tabel 15 Leeftijd en stemgedrag 1981

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

65 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

28

24

24

25

24

29

25

CDA

19

27

38

37

12

13

34

VVD

15

17

17

19

12

13

16

D66

19

18

14

9

10

4

13

CPN

2

3

2

1

2

1

2

PPR

3

3

1

2

2

1

2

PSP

7

3

2

1

2

1

2

DS70

1

1

1

2

1

2

SGP

2

2

1

3

1

2

GPV

1

1

1

1

1

1

BP/RVP

1

0

RKPN

0

-0

RPF

0

0

1

1

1

2

1

EVP

1

1

0

1

1

1

CP/CD

1

0

SP

0

1

1

0

Andere partij

1

1

0

Totaal

99%

102%

101%

103%

102%

101%

101%

N =

258

395

269

183

195

194

1494

Bron: Nationaal Kiezersonderzoek 1981.

Tabel 16. Leeftijd en stemgedrag. 1982

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

65 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

30

33

32

28

28

37

32

CDA

16

21

26

32

38

37

27

VVD

29

25

29

24

22

18

25

D66

6

8

7

4

3

1

5

CPN

2

2

2

1

1

1

PPR

5

2

1

3

1

2

PSP

8

5

2

1

3

DS70

1

0

1

2

1

SGP

1

2

2

3

4

2

GPV

0

1

2

1

1

1

BP/RVP

0

0

RPF

1

1

1

1

3

1

EVP

1

1

0

1

1

1

CP/CD

1

0

1

0

SP

0

0

Andere partij

1

0

Totaal

101%

100%

101%

99%

103%

101%

101%

N =

217

339

259

176

156

190

1337

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1982.

Tabel 17. Leeftijd en stemgedrag, 1986

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

66 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

33

40

35

26

39

34

35

CDA

24

23

31

38

36

46

32

VVD

17

17

19

24

12

11

17

D66

6

9

9

6

6

4

7

CPN

1

1

1

1

1

PPR

5

2

1

1

1

0

2

PSP

5

3

1

1

1

2

SGP

1

1

1

2

1

3

1

GPV

3

1

1

1

1

2

1

RPF

1

1

1

1

1

1

1

EVP

1

1

0

1

1

CP/CD

1

1

0

Andere partij

3

2

1

1

1

0

Totaal

100%

101%

102%

103%

100%

102%

101%

N =

146

309

284

157

157

202

1255

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1986.

Tabel 18. Leeftijd en stemgedrag, 1989

17-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

66 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

26

31

34

34

30

37

32

CDA

26

29

27

38

45

41

33

VVD

18

12

18

17

6

12

14

D66

19

14

12

5

10

2

10

Groen Links

6

9

6

1

3

2

5

SGP

1

1

0

2

4

3

2

GPV

2

2

2

1

2

RPF

2

1

2

1

2

CP/CD

1

0

1

1

1

0

Andere partij

1

1

1

1

1

0

Totaal

100%

100%

102%

101%

102%

102%

98%

N =

125

367

345

175

168

206

1386

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1989.

Tabel 18A. Leeftijd en stemgedrag, 1994

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

66 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

14

21

29

26

32

28

25

CDA

14

14

13

21

26

34

20

VVD

29

24

20

26

19

17

22

D66

29

25

23

15

7

5

18

GroenLinks

7

7

9

5

2

2

6

SGP

1

0

1

1

0

GPV

1

1

1

1

1

1

RPF

2

1

1

2

3

1

1

CD

1

2

1

1

1

1

AOV/Unie 55+

1

1

4

10

12

4

SP

2

3

1

1

1

1

andere partij

2

2

2

0

1

1

Totaal

102%

101%

102%

101%

101%

103%

100%

N=

154

328

301

223

171

216

1393

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1994.

Tabel 18B. Leeftijd en stemgedrag, 1998

18-25 jaar

26-35 jaar

36-45 jaar

46-55 jaar

56-65 jaar

66 jaar en ouder

Totaal %

PvdA

29

27

34

28

29

29

30

CDA

9

9

11

19

22

42

18

VVD

22

28

21

21

23

15

22

D66

15

13

14

13

10

3

12

GroenLinks

13

11

10

9

7

2

9

SGP

2

1

1

1

1

1

1

GPV

2

1

1

2

2

1

RPF

2

3

4

2

2

2

2

CD

1

0

Unie 55+

1

0

AOV

2

0

Senioren 2000

1

0

0

0

SP

5

5

4

5

5

4

4

andere partij

1

2

0

1

1

Totaal

100%

102%

100%

101%

101%

101%

100%

N=

192

340

363

304

205

226

1630

Bron: Nationaal kiezersonderzoek 1998

Midden jaren vijftig blijken wel verschillen in de partijkeuze voor de diverse leeftijdsgroepen voor te komen, doch deze verschillen zijn gering. Zo geniet de KVP, blijkens het te Nieuwer-Amstel gehouden kiezersonderzoek rond de Tweede-Kamerverkiezingen van 1956, een geringere voorkeur naarmate de kiezers ouder zijn en doen de PvdA en de VVD het relatief slecht onder de kiezers van 65 jaar en ouder. In deze oudste leeftijdsgroep doen de twee grote protestants-christelijke partijen, CHU en ARP, het in 1956 juist relatief goed. Voor 1967 en latere jaren zijn niet alleen in ruimere mate gegevens beschikbaar, maar is tevens een indeling gemaakt in meer leeftijdsgroepen. Dit alles leidt tot een gedetailleerder beeld van het verband tussen leeftijd en partijkeuze.

In 1967 blijken, zeker waar het de gevestigde, traditionele politieke partijen betreft, slechts kleine verschillen in politieke voorkeur te bestaan voor de onderscheiden leeftijdsgroepen. De KVP en de VVD weten onder alle groepen een vrijwel gelijk percentage stemmen te behalen. De PvdA blijkt minder stemmen te trekken in de jongere leeftijdsgroepen, terwijl de ARP en de CHU het, evenals het geval was in 1956, het beste doen bij de oudste kiezers. Verreweg de grootste verschillen zijn te vinden voor D66. De electorale aantrekkingskracht van deze nieuwkomer bij Tweede-Kamerverkiezingen is bij jongere kiezers beduidend groter dan bij oudere. In de jongste leeftijdsgroep is D66 met 16% van de kiezers na de KVP (25%) en de PvdA (21 %) de derde partij, terwijl bij de oudste groep D66 niet meer dan 1% der kiezers voor zich heeft weten te winnen en daarmee samen met de PSP de rij sluit. (Dit beeld van een grote electorale aantrekkingskracht van D66 op jonge kiezers en een geringere aanhang onder oudere kiezers is in grote lijnen tot op heden blijven bestaan.)

Bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1971 en 1972 behaalt de KVP weinig stemmen onder jongere kiezers, een verschijnsel dat zich vooral in 1972 ook blijkt voor te doen bij de ARP en de CHU. De confessionele partijen hebben in het begin van de jaren zeventig minder aantrekkingskracht op jongere dan op oudere kiezers. Voor de PvdA is dat niet het geval; deze partij weet bij beide verkiezingen in het begin van de jaren zeventig een ongeveer even groot percentage stemmen te krijgen onder alle leeftijdsgroepen. De VVD krijgt wat minder stemmen van oudere kiezers.

DS’70 doet in 1971 voor de eerste keer mee aan Tweede-Kamerverkiezingen en weet in ongeveer gelijke mate stemmen te verwerven onder alle leeftijdsgroepen. De partij krijgt iets meer electorale steun van jongere en iets minder van oudere kiezers. Dit laatste is ook in 1972 het geval.

De PPR heeft het verkiezingssucces van 1972 voor een niet onbelangrijk deel aan de jongere kiezers te danken. In de jongste leeftijdsgroep behaalt de PPR 16% van de stemmen, een percentage dat alleen door de PvdA wordt overtroffen. Naarmate de kiezers ouder zijn, neemt het percentage stemmen op de PPR snel en drastisch af.

Bij de verkiezingen van 1977 doen zich geringere verschillen voor in het stemgedrag van de diverse leeftijdsgroepen dan in de periode 1967-1972. De PvdA behaalt ongeveer evenveel stemmen in alle groepen, terwijl het CDA ook onder jongeren ruim een kwart der stemmen weet te behalen. De VVD behaalt wat minder stemmen naarmate kiezers ouder zijn, wat in veel sterkere mate het geval is voor D66. De PPR krijgt vooral steun van kiezers jonger dan 26 jaar.

De Tweede-Kamerverkiezingen van de jaren tachtig en negentig vertonen voor de relatie tussen leeftijd en partijkeuze een min of meer constant beeld. Zo behaalt het CDA telkenmale meer stemmen in de oudere dan in de jongere leeftijdsgroepen. Dit verschijnsel doet zich in versterkte mate voor in 1994 en 1998, voor de christen-democraten electoraal magere jaren. Anders dan in 1986 en 1989, waarin ongeveer een kwart van de jongste kiezers een stem op het CDA uitbrengt, wordt in deze jaren zeer beperkte aantrekkingskracht op de jongere leeftijdsgroepen uitgeoefend, terwijl het CDA alleen onder kiezers ouder dan 65 jaar de grootste partij is.

Voor de PvdA geldt ook voor de jaren tachtig en negentig, dat in alle leeftijdsgroepen een ongeveer even hoog stemmenpercentage wordt bereikt. Slechts in 1989 en 1994 doet de partij het iets minder goed onder jongere kiezers, maar in 1998 behaalt de PvdA weer onder alle leeftijdsgroepen een vrijwel gelijk aandeel van rond de 30%.

Hoewel enige onregelmatigheden het patroon enigszins verstoren, doet ook de VVD het electoraal gezien ongeveer even goed onder alle leeftijdsgroepen. Alleen onder de oudste leeftijdsgroep lijkt de steun voor de VVD in geringe mate achter te blijven bij de steun voor de partij onder het gehele electoraat.

D66 trekt al sinds de oprichting van de partij relatief veel jonge kiezers. In de jaren tachtig en negentig is daar geen verandering in gekomen, met als uitzondering 1998, in welk jaar de partij in het bijzonder onder de oudste kiezersgroep weinig steun weet te krijgen maar onder de andere leeftijdsgroepen een ongeveer even groot aandeel der kiezers kent. Evenals D66 moet GroenLinks, de partij die in 1989 voor de eerste maal meedoet aan Tweede-Kamerverkiezingen, het met name hebben van de jongere leeftijdsgroepen. Op dit punt lijkt de partij aldus op twee van haar voorgangers, PPR en PSP, die het in het verleden eveneens vooral moesten hebben van de stemmen van de jongere kiezers.

Over de aanhang van de kleine confessionele partijen SGP, GPV en RPF en van de extreem-rechtse Centrumdemocraten (CD) kunnen om praktische redenen moeilijk uitspraken worden gedaan waar het de aantrekkingskracht naar leeftijdsgroepen betreft. In het onderzoek zijn (te) weinig kiezers van deze partijen aanwezig om betekenisvolle uitspraken mogelijk te maken. Voorzover voor de kiezers van SGP, GPV en RPF gegevens beschikbaar zijn, wijzen deze overigens niet op grote of constante verschillen tussen de onderscheiden leeftijdsgroepen.

Wat de electorale relevantie van leeftijd betreft, is wellicht de opvallendste gebeurtenis van de jaren negentig de opkomst en neergang van de ouderenpartijen, met name het Algemeen Ouderen Verbond (AOV). Het mag niemand verbazen dat deze partij, evenals de Unie 55+ en Senioren 2000, het bovenal moet hebben van stemmen uit de oudere leeftijdsgroepen.

De Socialistische Partij (SP) slaagt er in 1994 na diverse mislukte pogingen in vertegenwoordigd te raken in de Tweede Kamer. In dat jaar heeft de partij meer aantrekkingskracht op jongeren dan op ouderen; in 1998 weet de SP in alle leeftijdsgroepen 4 à 5 procent der kiezers voor zich te winnen.

Zie voor de relatie tussen leeftijd en politieke voorkeur onder meer:

  • H. Daalder, The Dutch party system: from segmentation to Polarization – and then?, in: H. Daalder (red.), Party systems in Denmark, Austria, Switzerland, The Netherlands and Belgium, London, 1987, pp. 193-284
  • R. B. Andeweg, Wie de jeugd heeft, heeft de toekomst?, Acta Politica, 18 (1983), pp.156-168
  • H. Daalder, Politisering en lijdelijkheid in de politiek, Assen,1974
  • NIPO-onderzoek politieke voorkeur onder nieuwe stemgerechtigden, Amsterdam,1966
  • H. Daudt en H. Lange, Youth and politics in the Netherlands, Paper voor International Political Association-congres, Genève, 1964
  • L. van der Land e.a., Kiezer en verkiezing. Verslag van een onderzoek met betrekking tot de verkiezingen van 1956 in Nieuwer-Amstel voor de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Amsterdam, 1963
  • J. J. de Jong, Overheid en onderdaan, Wageningen, 1956
  • De Nederlandse kiezer. Een onderzoek naar zijn gedragingen en opvattingen, Den Haag, 1956
  • Verkiezingen in Nederland. De ontwikkeling en verspreiding van politieke voorkeuren en hen betekenis voor de P.v.d.A., Amsterdam, 1951
  • J.J.G. Schmeets, Het stemgedrag van ouderen: motieven en achtergronden, in: Tijdschrift voor Gerontologie en Geriatrie, 5 (1992), pp. 179-187.

Zie verder voor informatie rond de Tweede-Kamerverkiezingen van 1971 tot en met 1998 de onder paragraaf 6.4 genoemde literatuur. Voor literatuur over (het electoraal succes van) het AOV, de SP, GroenLinks en extreem-rechts zie hoofdstuk A1100.

Scroll naar boven