Omroepwet 1967

In januari 1967 werd de nieuwe Omroepwet (Stb. 1967, nr. 176) door minister Klompé van het kabinet-Zijlstra door het parlement geloodst. De zendtijdverdeling zoals die gold tijdens het overgangsbestel 1965 bleef van kracht. Naast het exclusieve publicatierecht van programmagegevens door de verzuilde omroepverenigingen werden de volgende onderwerpen in de wet geregeld.

De financiering van de omroep geschiedde uit de opbrengst van de omroepbijdragen zoals geregeld in de wet van 20 december 1968 (Stb. 1968, nr. 687) (Wet op de Omroepbijdragen) en het besluit van 23 december 1968 (Stb. 1968, nr. 695) (Besluit Omroepbijdragen) die op 1 januari 1969 in werking traden, en uit een deel van de reclamegelden.

De wet voorzag in repressief toezicht door de Regeringcommissaris voor de omroep. Zie voor de Regeringscommissaris: M. Baan, 40 jaar Regeringscommissaris voor de omroep. 1947-1987, Hilversum, 1987.

De reclame werd verzorgd door de STER. De Reclameraad bepaalde de tarieven en hield toezicht op de inhoud van de reclameboodschappen. Het betrof hier preventief toezicht op grond van de openbare orde, de goede zeden en de voorschriften vastgelegd in de Reclamecode. De netto-resultaten van de STER kwamen ter beschikking van de Regeringscommissaris voor de Omroep.

Een deel van de STER-gelden werd bestemd voor de pers, in verband met de achteruitgang uit reclame-inkomsten voor de pers als gevolg van de invoering van etherreclame.

De NRU en de NTS werden opgeheven en vervangen door de Nederlandse Omroep Stichting (NOS). Dit orgaan diende een grotere samenwerking tussen de diverse omroepverenigingen te realiseren. De NOS zorgde voor de faciliteiten (het Facilitair Bedrijf van de NOS) en voor de programmacoördinatie. De NOS maakte tevens zelfstandig programma’s (de gezamenlijke programma’s). Programmaraden voor radio en televisie gaven richtlijnen en aanwijzingen voor de gezamenlijke programma’s. De voorzitter van deze programmaraden werd benoemd door de Kroon.

Het bestuur van de NOS telde, naast de voorzitter, 32 leden. Een kwart van de leden van het bestuur werd benoemd door de Kroon (waaronder de voorzitter), eveneens een kwart door representatieve organisaties op cultureel en maatschappelijk terrein (deze organisaties werden door de Minister van CRM aangewezen) en voor de helft door de omroeporganisaties.

Zie de paragraaf “Feiten en cijfers omroepen”, “voorzitters” voor een overzicht van de voorzitters van de NOS.

Zie voor verdere details:

  • N. Boerma, J.J. Cuilenburg, E. Diemer, J.J. Oostenbrink en J. van Putten, De omroep. Wet en beleid. Een juridisch-politicologische evaluatie van de Omroepwet, ’s-Gravenhage, 1982
  • P.J. Boukema, Het radio- en televisiebestel in Nederland. Preadvies, in: Jaarboek 1969-1970 van de Vereniging voor de vergelijkende Studie van het recht in België en Nederland, Zwolle, 1970, pp. 175-210
  • E.D. Hirsch Ballin en M. Rooy, De artikelen 22 en 23 van het ontwerp-omroepwet, Leiden, 1966.
Scroll naar boven