Rechtsradicalen in soorten

Het rechtsradicalisme in de jaren dertig was aanvankelijk vooral geworteld onder de welgestelden in de gegoede buurten in de steden en de omliggende forensengemeenten, maar ook onder andere groepen die buiten de verzuilde blokken waren gebleven. Linksradicalisme won kort na de oorlog extra steun buiten de traditionele bastions van vroeg-geïndustrialiseerde gemeenten met geringe welstand en een bevolking zonder kerkelijke binding. Deze ging echter weer snel verloren. Rond de aanvang van de derde fase in de jaren zestig werden zowel ter linker- als ter rechterzijde van het politieke spectrum nieuwe initiatieven tot partijvorming ontplooid. Voor de meest radicale daarvan, de PSP en de Boerenpartij, is wel nagegaan of zij in een enkel radicaalgezind milieu met name hun aanhang wonnen. Nieuw links radicalisme vond in de PSP vanaf de late jaren vijftig opnieuw een tehuis dat zich voor een groot deel in dezelfde milieus bevond waar het links radicalisme vanouds zijn aanhang vandaan haalde, maar ook iets breder in het Westen van het land. Het rechtsradicale protest van de Boerenpartij wortelde aanvankelijk op het platteland en met name in Drenthe en Overijssel. Er zijn overeenkomsten met het patroon van de agrarische aanhang van de NSB. De Boerenpartij won vooral in 1966 ook steun in de minder welgestelde wijken van de grote steden in het Westen, al bleef zij voor het overige in de eerste plaats een plattelandspartij. Dat karakter werd in 1967 opnieuw versterkt, toen de aanhang in het algemeen terugliep, maar de partij het vooral in het Zuiden goed deed. Daar vertoonde op dat moment de KVP sterke tekenen van ontbinding. Voor de jaren zestig kan tussen links- en rechtsradicalisme alleen in 1963 een zwakke overlap in ecologisch opzicht worden vastgesteld. Van een min of meer eenduidig aan te wijzen radicaal milieu dat zowel linkse als rechtse radicalen kan opleveren, was eigenlijk geen sprake.

Vanaf de late jaren zeventig komen nieuwe vormen van rechtsradicalisme op. De Nederlandse Volks-Unie, de Centrumpartij en de Centrumdemocraten doen hun intrede in de Nederlandse politiek. In 1977 doen zij voor het eerst aan verkiezingen mee. In 1982 en 1989 werd bij Tweede-Kamerverkiezingen een zetel behaald, in 1994 drie (met 1,9% van de uitgebrachte stemmen). Bij de Europese verkiezingen van 1984 behaalt de CP landelijk 2,5% van de stemmen.

In 1986 en 1989 worden vooral in de grote steden gemeenteraadszetels gewonnen. Bij de Tweede-Kamerverkiezingen concentreert de aanhang zich daar in de eerste plaats en daarnaast in de rest van het Westen. In 1994 neemt de aanhang van extreem-rechts sterk toe en er ontstaat naast de bestaande zwaartepunten een nieuw zwaartepunt in het Oosten van Noord-Brabant en in Limburg. In 1998 is de steun vrijwel verdwenen.

Net als bij de NSB ligt het zwaartepunt van de aanhang aanvankelijk in de grote stedelijke gebieden van het Westen. Afgemeten aan het patroon van de Centrumpartij in 1984, geldt dit echter voor de recente episode in nog veel sterkere mate. In tegenstelling met de NSB maar in overeenstemming met de stedelijke aanhang van de Boerenpartij krijgen de recente rechtsradicalen vooral aanhang in wijken waar sprake is van grote sociale problemen; in deze periode zijn er ook veel buitenlanders gevestigd. Het gaat bij voorbeeld in Amsterdam om wijken met veel gezinshuishoudens en veel clienten van de Gemeentelijke Sociale Dienst waar Turken en Marokkanen een aanzienlijk deel van de bevolking vormen (dit speelt een veel duidelijker rol dan het aandeel van Surinamers) en waar recent sprake is geweest van een aanzienlijke toename van het aandeel van deze minderheden. Bij een verfijnde analyse op het niveau van stembureaus en met clustering van migranten van verschillende herkomst per postcode-eenheid binnen Amsterdam is de conclusie met betrekking tot de specifieke rol van Turken en Marokkanen voor de verkiezing van 1994 opnieuw bevestigd. In een andere analyse bleek voor 1989/1990 en 1994 (Tweede-Kamerverkiezingen en gemeenteraden) voor Amsterdamse buurten en stadsdelen de recente toename van deze groepen de sterkst werkende factor. Overigens gaat de landelijke winst van de rechtsradicalen in 1994 gepaard met een verbreding van de typen aanhang. Ook in gemeenten met weinig migranten, maar met de nodige sociale problemen, wordt nu meer CD gestemd.

Bij de interpretatie van de aanhangpatronen van de huidige rechtsradicale partijen streden al in een vroeg stadium twee gezichtspunten om de voorrang. Volgens de ene interpretatie is dit verschijnsel het gevolg van een algemeen maatschappelijk protest tegen een als zodanig beleefde algemene verslechtering van de eigen positie. Dit uit zich nu in steun aan partijen die afkeer en angst voor vreemdelingen tot inzet van hun propaganda maken, maar het kan zich gemakkelijk verplaatsen naar partijen met een ander explosief propaganda item in het profiel. Volgens de andere interpretatie is steun voor het huidige rechtsradicalisme een rechtstreeks gevolg van vreemdelingenafkeer gevoed door de nabijheid van vreemdelingen met wie men concurreert om huizen, banen en inkomens en die er afwijkende gewoonten op nahouden waarvan men niet gediend is. Het is duidelijk dat de stedelijke ontwikkeling wijken in het leven roept waarbinnen aan de voorwaarden voor beide interpretaties wordt voldaan. De verschuivingen in het aanhangpatroon door de tijd laten ook zien dat van verkiezing tot verkiezing een verschillend getinte verzameling ongenoegens zich baan breekt.

In alle vier grote steden vertoont het aanhangpatroon voor rechtsradicale partijen vanaf 1977 tot 1989 een vrij grote continuïteit. In Amsterdam is dit wat minder het geval dan elders, mogelijk vanwege een grotere mobiliteit van de bevolking. Gekeken naar de mogelijke herkomst van de stemmen ging zowel in Amsterdam als in Rotterdam (maar waarschijnlijk ook in de andere grote steden) in 1982 de groei van rechtsradicale partijen hand in hand met een groei van het aantal niet-stemmers, terwijl de toename van beide keuzen zich vooral daar aftekent waar PvdA en CPN het relatief minder goed deden dan bij vorige gelegenheden. Dit geeft minstens de suggestie dat links hier direct stemmen aan rechtsradicalen heeft moeten afstaan naast een gegroeid onvermogen om de eigen aanhang naar de stembus te krijgen. Hoewel de rechtsradicalen van de jaren tachtig en negentig in genen dele de omvang van de NSB in 1935 hebben bereikt, is hun aanwezigheid in de loop van die jaren een continu verschijnsel geweest dat, zij het op een steeds laag niveau, een zekere bedreiging heeft gevormd voor de linkse partijen die traditioneel het armere deel van de grote stadsbevolking in het politieke stelsel hebben gemobiliseerd. Tegelijk blijkt dat de “vreemdelingen” die bij deze stemveranderingen op een of andere wijze toch een rol vervullen, zelf in overgrote meerderheid de PvdA steunen, waar zij in verkiezingen voor deelraden of gemeenteraden het stemrecht kunnen uitoefenen.

Zie verder:

  • S. de Vos en M.C. Deurloo, Right extremist votes and the presence of foreigners: an analysis of the 1994 elections in Amsterdam, in: Tijdschrift voor Economische en Sociale Geografie, 90, 2 (1999), pp. 129-141
  • R. Sutorius en H. van der Wusten, De twee kaarten van extreemrechts 1982-1994, in: J. van Holsteyn en C. Mudde (red.) Extreem-rechts in Nederland, Den Haag, 1998, pp. 113-126
  • T. Bijlsma en F. Koopmans, Stemmen op extreem-rechts, in: Acta Politica, 1995, 2, pp. 215-229
  • J. Hoogendoorn e.a., Extreem-rechts en allochtonen in de vier grote steden, een problematische relatie, Werkstukken Planologisch en Demografisch Instituut Universiteit van Amsterdam 122, Amsterdam, 1990
  • N.P. Passchier, Centrumpartij en NSB. Een vergelijking vanuit het sociaal-ecologisch gezichtspunt, in: Geografisch Tijdschrift, 21 (1987), pp. 39-50
  • P. Pennings, Migrantenkiesrecht in Amsterdam: een onderzoek naar de participatie en mobilisatie van etnische groepen bij de gemeenteraadsverkiezingen van 19 maart 1986, Amsterdam, 1987
  • J. van Donselaar en C. van Praag, Stemmen op de Centrumpartij. De opkomst van een anti-vreemdelingenpartij in Nederland, COMT 13, Leiden, 1983
  • C. Bouw, J. van Donselaar en C. Nelissen, De Nederlandse Volks-Unie. Portret van een racistische splinterpartij, Bussum, 1981
  • F. Bovenkerk e.a., De verkiezingsaanhang van de Nederlandse Volks-Unie, in: F. Bovenkerk (red.), Omdat zij anders zijn. Patronen van rasdiscriminatie in Nederland, Meppel, 1980, pp. 103-118
  • A.Th.J. Nooy, De Boerenpartij. Desoriëntatie en radikalisme onder de boeren, Meppel, 1969
  • I. Gadourek, Political radicalism and social change. A macro sociological analysis of some recent trends as reflected in a sample of 100 communes in the Netherlands, in: Mens en Maatschappij, 42 (1967), pp.117- 132.
Scroll naar boven