De duur van het wetgevingsproces

Hoe lang de totstandkoming van een wet duurt, valt moeilijk na te gaan. In de eerste plaats hangt de duur van het proces in sterke mate af van het type wet. Naarmate er meer formele stappen in het proces zijn en er meer actoren bij betrokken zijn, zal de duur in het algemeen toenemen. Voor de totstandkoming van een ministeriële regeling gelden nauwelijks formele vereisten, dit in tegenstelling tot de totstandkoming van een wet in formele zin (zie paragraaf 3). Een ministeriële regeling kan dan ook veel sneller tot stand worden gebracht dan een wet in formele zin. In de tweede plaats valt de start van een wetgevingsproces vaak moeilijk aan te geven. d’Anjou (1986) beschrijft hoe dit proces van agendavorming en articulatie van wensen verloopt. Zelfs op een vraag van de Eerste Kamer in 1985 welke factoren de duur bepalen vanaf het moment van concipiëren van een wetsvoorstel tot de plaatsing in het Staatsblad, kon de regering geen antwoord geven (Veerman, 1986). Wel valt na te gaan hoe lang de formele kant van het wetgevingsproces, bij een wet in formele zin, verloopt. Veerman (1986) heeft onderzocht hoe lang de parlementaire behandeling van wetsvoorstellen gemiddeld duurt en welke factoren bepalend zijn voor de duur van de procedure.

In de door Veerman (1986) onderzochte periode (1975-1985) bedroeg de gemiddelde duur van de parlementaire behandeling 466 dagen. Hierbij is niet inbegrepen de tijd die de Raad van State nodig heeft voor de advisering. Na de goedkeuring van een wetsvoorstel door de Eerste Kamer duurt het gemiddeld nog twee tot drie weken voordat het voorstel in het Staatsblad verschijnt (Veerman, 1986). In een eerder onderzochte periode (1961-1970) lag de gemiddelde duur lager, te weten 320 dagen. In dit laatst genoemde onderzoek zijn evenwel langdurige wetsvoorstellen buiten beschouwing gelaten. Veerman (1986) komt dan ook tot de conclusie dat de gemiddelde duur van de parlementaire behandeling de laatste 25 jaar (voorafgaand aan zijn onderzoek) nauwelijks is toegenomen. Veerman constateert wel opvallende verschillen tussen departementen onderling. De gemiddelde duur van de totstandkoming van justitiewetten bedroeg in de door hem onderzochte periode 810 dagen, bijna twee keer zo lang als het gemiddelde. Veerman (1986) zoekt de verklaring hiervoor in de aard van de wetsvoorstellen afkomstig van het ministerie van Justitie. Het gaat hierbij in veel gevallen om inhoudelijk belangrijke en principiële onderwerpen. Bedacht dient te worden dat het gaat om een gemiddelde. Volgens Visscher (1986) wordt 63% van alle wetsvoorstellen binnen het jaar afgehandeld; 25% zelfs binnen de 3 maanden. Soms kan het dus snel gaan, terwijl er ook enorme uitschieters naar boven zijn (26 jaar in het geval van boek 3 van het Nieuw Burgerlijk Wetboek; Veerman, 1986, p. 12). Echter voordat wetsvoorstellen ingediend kunnen worden bij het parlement, moeten ze eerst worden ontworpen, moet de regering erover oordelen en moet de Raad van State worden gehoord. Dit brengt met zich mee dat de totstandkoming van een wet vaak jaren kan duren. Naarmate een wet belangrijker is, duurt de totstandkoming bovendien langer. Volgens Visscher (1986) heeft dit tot gevolg dat zelfs kabinetten die vier jaar blijven zitten moeilijk in staat blijken hun belangrijkste wetsvoorstellen binnen hun kabinetsperiode in het staatsblad te laten verschijnen. Nog niet de helft van de meest in het oog springende wetsvoorstellen werd door deze kabinetten in de Eerste Kamer verdedigd.

Van Schendelen en Van Maarseveen (1976; zie ook Veerman 1986) komen onder andere tot de volgende versnellingsfactoren. Een wetsvoorstel wordt sneller behandeld indien:

  • de wet geringer van omvang is
  • de wet weinig ondertekenaars kent (in het algemeen: het aantal betrokken bewindslieden)
  • er geen Memorie van Antwoord en voorlopig verslag opgesteld hoeven te worden
  • het wetsvoorstel wordt behandeld in het jaar vlak voor verkiezingen of in het verkiezingsjaar zelf (vlak na een verkiezingsjaar gaat de behandeling in het algemeen het langzaamst)
  • de parlementaire ervaring van de leden van de Staten-Generaal het geringst is.

Literatuur:

  • G. Visscher, Parlementaire invloed op wetgeving: inventarisatie en analyse van de invloed van de beide Kamers der Staten-Generaal op de wetgevende activiteiten van de kabinetten-Marijnen tot en met -Lubbers I, Den Haag, 1994
  • G. Visscher, Vertraging in het wetgevingsproces?, Regelmaat, jaargang 1, nr. 2, 1986
  • G.J. Veerman, De lengte van de wetgevingsprocedure, Den Haag, 1986
  • L.J.M. d’Anjou, Actoren en factoren in het wetgevingsproces. Een empirische theorie over de totstandkoming van wetgeving, Zwolle, 1986
  • M.P.C.M. van Schendelen en H.Th.J.F. van Maarseveen, Proces van wetgeving. Een onderzoek naar de snelheid van wetgeving in Nederland (1961-1970), Groningen, 1976.

Zie ook de paragraaf Medewetgeving in het hoofdstuk over de Staten-Generaal voor recente gegevens over de duur van de behandeling van wetsvoorstellen in de Raad van State, Tweede en Eerste Kamer: gemiddelde, minimale en maximale duur.

Scroll naar boven