Bij de Grondwet van 1848 werden de rechtstreekse verkiezingen voor alle vertegenwoordigende organen ingevoerd.
Zie voor de kiesstelselwijzigingen bij de grondwetsherziening van 1848:
- L. Blok, Van eene wettelijke fictie tot eene waarheid. Beschouwingen over kiesstelsel en kiesrecht in Nederland in de eerste helft van de negentiende eeuw, in: Tijdschrift voor Geschiedenis, 92 (1979), pp. 403-412
- P. A. Diepenhorst, Onze strijd in de Staten-Generaal, Amsterdam, 1930, deel II, pp. 1-62
- J. de Bosch Kemper, Geschiedenis van Nederland na 1830, Amsterdam, 1882, Deel V, pp. 219-245
- J. R. Thorbecke, Bijdrage tot de herziening der Grondwet, 1 s-Gravenhage, 1948 (nieuwe uitgave met notitie en bijlagen van C. W. de Vries).
Voortaan kon een deel van de mannelijke bevolking rechtstreeks haar vertegenwoordigers kiezen.
Artikel 77. lid 1 van de Grondwet luidde: “Het getal van de leden der Tweede Kamer wordt bepaald naar de bevolking, voor ieder 45.000 één”.
Dit artikel werd nader uitgewerkt in de Kiestabel van 1850. De kiestabel zou elke vijf jaar dienen te worden gewijzigd in verband met de bevolkingsgroei. Deze termijn werd in verband met technische en politieke (“gerry-rnandering”) problemen niet gehaald.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de wijzigingen van de kiestabel.
Jaar kiestabel |
Aantal zetels |
Aantal districten |
Enkelvoudige districten |
Meervoudige districten |
|||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2 |
3 |
4 |
5 |
6 |
7 |
||||
1850 |
68 |
38 |
11 |
26 |
1 |
||||
1859 |
72 |
38 |
9 |
27 |
1 |
1 |
|||
1864 |
75 |
39 |
8 |
29 |
1 |
1 |
|||
1869 |
80 |
41 |
8 |
30 |
2 |
1 |
|||
1878 |
86 |
43 |
8 |
32 |
1 |
1 |
1 |
Bronnen: wet van 4 juli 1850, Stb. 1850, 37; wet van 28 december 1858, Stb. 1858, 122; wet van 22 april 1864, Stb. 1864, 34; wet van 6 mei 1896, Stb. 1869, 76; wet van 26 januari 1878, Stb. 1878, 5.
Zie voor de namen van de districten en een grafische voorstelling van de samenstelling van de Tweede Kamer naar politieke kleur, per district, van 1850 tot 1903: C.E.van Koetsveld, Het ontstaan, de beginselen en de geschiedenis van onze politieke partijen, Utrecht, 1905.
De namen van de districten en van hun vertegenwoordigers staan vermeld in: J. A. de Bruijne en N. Japikse, Staatkundige geschiedenis van Nederland in onzen tijd, Schiedam-Leiden, 1912-1918, 6 delen.
De namen van de districten in 1860, 1878, 1888 en 1897 en kaarten waarop de politieke kleur van de districten in die jaren is aangegeven,zijn opgenomen in: Th. van Tijn, The party structure of Holland and the outer provinces in the nineteenth century, in: Vaderlands verleden in veelvoud, ‘s-Gravenhage, 1980, deel Il, pp. 123-128.
Van belang is verder het werk van J. C. Ramaer, Religie in verband metpolitiek in Nederland, Groningen, 1909, dat in de tabellen VI t/m IX (pp. 10 1 – 127) berekeningen bevat van de gevolgen per district van een eventuele overgang op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging voor de samenstelling van de Tweede Kamer.
In de districten was in de eerste ronde een absolute meerderheid nodig om gekozen te worden. Behaalde geen enkele kandidaat zulk een absolute meerderheid, dan volgde een herstemming tussen de twee kandidaten die in de eerste ronde de meeste stemmen hadden behaald.
Het aantal districten werd in 1888 vastgesteld op 100; in 1896 werden de meervoudige districten in een aantal grote steden omgezet in enkelvoudige districten. Voor elke verkiezing die in de periode 1888-1918 plaatsvond, zijn gegevens (over o.a. het aantal kiesgerechtigden, de geldig uitgebrachte stemmen en het aantal stemmen op de kandidaten) aanwezig bij de afdeling Politieke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Leiden. Tevens is een groot aantal scripties over verkiezingen in de 19e eeuw en de eerste decennia van de 20e eeuw aanwezig bij de afdeling Staatkundig Historische Studiën van deze universiteit.
Kiesstelsel Tweede Kamer 1849-1917.
Periode |
Kiesstelsel |
---|---|
1849-1887 |
Directe verkiezing door de kiesgerechtigde mannen. Het aantal kamerle den werd vastgesteld op één op 45.000 inwoners. Het land werd verdeeld In districten (bij wet in de zogenaamde “kiestabellen”). Per district werden meestal 2 kamerleden gekozen. Voor een exacte opgave van het aantal districten en het aantal te verkiezen kamerleden daarin, zie tabel De kiestabel (hierboven). Om de tweejaar trad de helft van de leden af, zodat in de meeste districten om de twee jaar verkiezingen werden gehouden. In de eerste ronde was een absolute meerderheid nodig om verkozen te worden, terwijl in een tweede ronde het behalen van een eenvoudige meerderheid voldoende was |
1888-1894 |
Het aantal werd op 100 vastgesteld. In de steden bleven meervoudige districten bestaan, terwijl overigens enkelvoudige districten werden ingesteld. Alle kamerleden werden tegelijkertijd gekozen. |
1897-1917 |
Het aantal districten bleef op 100 gefixeerd, terwijl voortaan in eik district slechts één kamerlid werd verkozen. Het kiesstelsel werd zodanig aangepast dat slechts de twee kandidaten met het grootste aantal stemmen tot een eventuele tweede ronde werden toegelaten. |