Verkiezingen voor vertegenwoordigende lichamen vormen voor burgers levend in een parlementair democratisch bestel een der belangrijkste mogelijkheden om te participeren in het landsbestuur. Zeker in kwantitatief opzicht is dit het geval: sinds de afschaffing van de opkomstplicht in 1970 maakt bij verkiezingen voor de Tweede Kamer ten minste 73,3% (in 1998) der kiesgerechtigden de gang naar het stemlokaal om van het stemrecht gebruik te maken (zie voor een overzicht van opkomstcijfers bij verkiezingen voor de Tweede Kamer A1300-10). Aangezien het niet altijd dezelfde kiesgerechtigden zijn die niet gaan stemmen, heeft een nog hoger percentage van de Nederlandse stemgerechtigde burgers wel eens van zijn of haar stemrecht gebruik gemaakt. Analyses van de verkiezingsuitslag en het stemgedrag der kiezers trekken daarom sterk de aandacht zowel van politici zelf als van de media en van wetenschappelijk onderzoekers.
De analyse van het stemgedrag kan via een tweetal hoofdwegen geschieden. Allereerst kan gebruik worden gemaakt van (gepubliceerde) daadwerkelijke verkiezingsuitslagen. Het stemmen vindt in de regel plaats binnen beperkte en duidelijk omlijnde geografische eenheden (bijvoorbeeld stembureaus, wijken, gemeenten, provincies) waarvan de uitslagen bekend worden gemaakt. Als er andere gegevens betrekking hebbend op deze gebieden beschikbaar zijn, is het mogelijk om de relatie(s) tussen deze gegevens en de verkiezingsuitslag te bekijken. Het gaat hierbij om een analyse op geaggregeerd niveau (een niveau hoger dan dat van de individuele kiezer).
De tweede onderzoeksmethode is gebaseerd op gegevens verkregen via enquête-onderzoek (gewoonlijk aangeduid met de Engelse term: survey-onderzoek) van het electoraat. Aan een steekproef van kiesgerechtigden wordt in een of meer vraaggesprekken een groot aantal vragen gesteld die direct of indirect met de politiek in het algemeen en de partijkeuze in het bijzonder te maken hebben. De onderzoeksresultaten en via analyse gesignaleerde verbanden worden vervolgens gegeneraliseerd over het gehele electoraat. Gezien tal van problemen die deze onderzoeksmethode kenmerken wordt veel wetenschappelijke aandacht besteed aan een juiste trekking van de steekproef, een correcte vraagformulering en aan de voorwaarden waaraan voldaan moet zijn wil generalisatie van het gevondene verantwoord zijn.
In enquête-onderzoek naar verkiezingen en partijkeuze kunnen twee centrale vragen worden onderscheiden:
-
Wie gaat de verkiezingen winnen?
-
Waarom stemmen mensen zoals zij stemmen?
De eerste vraag is vooral gericht op een voorspelling van de verkiezingsuitslag. Het door deze vraag geleide onderzoek wordt dan ook wel voorspellingsonderzoek genoemd. In de periode voorafgaand aan verkiezingen is de vraag naar de winnaar(s) en de verliezer(s) van verkiezingen de meest interessante voor, en dan ook meest gestelde door, de media. Van een verkiezingscampagne wordt verslag gedaan als ware het een hardloopwedstrijd – wie ligt er (momenteel) voor, wie gaat winnen, en met welke voorsprong?
Het universitaire wetenschappelijk onderzoek richt zich in overwegende mate op de tweede vraag, die naar de verklaring van de verkiezingsuitslag en de partijkeuze der kiezers. Ter onderscheiding van het voorspellingsonderzoek wordt wel gesproken van verklaringsonderzoek (primair gericht op een verklaring van het stemgedrag der kiezers). Getracht wordt die factoren op het spoor te komen, die de partijvoorkeur van de kiezers hebben beïnvloed of bepaald en die over het geheel genomen en in zijn totaliteit verantwoordelijk tijd voor het zetelverlies van de ene en de zetelwinst van de andere politieke part. Een volledige kennis van dergelijke factoren en van hun relatieve gewicht zou het mogelijk maken verkiezingsresultaten te voorspellen, maar kiezersonderzoek heeft tot op heden niet tot deze alomvattende informatie geleid – en zal de status van alwetendheid ook in de toekomst niet bereiken.
Zie voor het onderscheid tussen voorspellingsonderzoek en verklaringsonderzoek:
- C. Van der Eijk en B. Niemoller, Kiezersonderzoek in Nederland, in: Acta Politica, 18 (1983), pp. 132-138
- A. Th. J. Van Eggen, C. Van der Eijk en B. Niemöller, Kiezersonderzoek – een plaatsbepaling, in: A. Th. J. Van Eggen, C. Van der Eijk en B. Niemöller (red.), Kiezen in Nederland, Zoetermeer, 1981, pp. 1-14.