De leden van de Tweede Kamer ontvangen een schadeloosstelling. Het begrip „schadeloosstelling” stamt uit de tijd dat de honorering van het kamerlidmaatschap primair als een onkostenvergoeding werd beschouwd. Sinds het kamerlidmaatschap meer en meer als hoofdfunctie beoefend ging worden, is de schadeloosstelling opgetrokken tot de hoogte van het salaris van een relatief hoge ambtenaar.
Op dit moment bedraagt de schadeloosstelling € 7311,56 per maand. Indien een lid neveninkomsten geniet wordt de schadeloosstelling verminderd met de helft van het bedrag, waarmee de neveninkomsten een bedrag gelijk aan 14% van de schadeloosstelling te boven gaan, met dien verstande dat deze vermindering ten hoogste 35% van de schadeloosstelling bedraagt. Als onbelaste beroepskosten ontvangen de leden een bedrag van € 2.566,99 per jaar. Naast de schadeloosstelling krijgen de leden een OV-jaarkaart eerste klas dan wel een compensatie hiervoor voor het woon-werkverkeer. Ook ontvangen de leden een kilometervergoeding voor het zogenaamde niet-woon-werkverkeer.
De kamervoorzitter, de ondervoorzitters en alle fractievoorzitters krijgen een toelage boven hun schadeloosstelling. De toelage van de fractievoorzitters is afhankelijk van de omvang van de betrokken fractie.
De honorering van het lidmaatschap van de Tweede Kamer is wettelijk geregeld. De schadeloosstelling is vastgelegd in de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer.
De wachtgeld- en pensioenregeling voor leden van de Tweede Kamer is opgenomen in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (APPA) uit 1979 (Stb. 1979, nr. 519).
Op grond van laatstgenoemde wet zijn Tweede-Kamerleden gerechtigd tot een pensioen, ingaande op 65-jarige leeftijd, ter hoogte van 3,5% van de pensioengrondslag voor ieder van de eerste vier dienstjaren en 1,75% voor ieder overig dienstjaar tot een maximum van 70%. Tweede-Kamerleden hebben voorts recht op een wachtgeld na hun aftreden, zolang zij geen andere betaalde functie aanvaarden. De periode waarover zij het wachtgeld ontvangen is in beginsel gelijk aan de duur van het kamerlidmaatschap, doch minimaal twee jaar en maximaal zes jaar. Het wachtgeld bedraagt in het eerste jaar 80% van de schadeloosstelling, in het tweede jaar 70% en na het tweede jaar 60%.
In 2010 werd de uitkeringsduur teruggebracht tot 4 jaar. De leeftijd waarop bij aftreden recht bestaat op een verlengde uitkering tot 65 jaar werd tegelijkertijd verhoogd van 50 naar 55 jaar. Ook wordt een sollicitatieplicht ingesteld. Tevens kwam er een regeling voor openbaarmaking en verrekening van inkomsten uit nevenfuncties.
In juni 2012 werd de uitkeringsduur bij ontslag of aftreden van politieke ambtsdragers verder vermindert van 4 jaar naar 3 jaar en 2 maanden. Deze regeling geldt o.a. voor de leden van de Staten-Generaal, ministers en staatssecretarissen, commissarissen van de Koning, leden van gedeputeerde staten, burgemeesters, wethouders, leden van het dagelijks bestuur van deelgemeenten, en bestuursleden van een waterschap. en de Rijksvertegenwoordiger. Deze versobering van de uitkeringsduur geldt voor zowel zittende als nieuwe ambtsdragers. Zie: Bijlage 33.298, Handelingen Tweede Kamer, 2011-2012, Wet aanpassing uitkeringsduur Appa, nrs. 1 e.v.
Minister Plasterk zond begin 2016 de evaluatie van de uitvoering van de sollicitatieplicht voor politici over het jaar 2014 naar de Kamer. De evaluatie bevat een overzicht waarin per tijdblok en onderscheiden naar Kamerlid of bewindspersoon staat aangegeven na hoeveel uitkeringsdagen zij gemiddeld een nieuwe functie hadden aanvaard waaruit zij inkomsten genereerden die leidden tot een geheel of gedeeltelijke vermindering van de Appa-uitkering, zie: Kamerbrief evaluatie sollicitatieplicht politieke ambtsdragers, BZK, 12 februari 2016.
Alle regelingen ten aanzien van schadeloosstelling, onkostenvergoedingen, wachtgelden en pensioenen vallen onder werking van artikel 63 van de Grondwet.
Zie voor verdere details: D.J. Elzinga, De financiële positie van de leden der Staten-Generaal, Nederlands parlementsrecht, monografie 1, Groningen, 1985.
In 2001 vond een bruteringsoperatie plaats: in verband met de invoering van het nieuwe belastingstelsel dienen sindsdien kamerleden belasting te betalen over de vergoedingen die dus niet langer onbelaste zijn. De vergoedingen werden overigens dusdanig verhoogd, dat de netto-vergoeding nagenoeg gelijk bleef. Zie voor de bruteringsoperatie: Bijlage 27.827, Handelingen Tweede Kamer, 2000-2001.
Kamerleden (dit geldt zowel voor de Eerste als voor de Tweede Kamer) ontvangen hun schadeloosstellingen, vergoedingen en wachtgelden in principe rechtstreeks van de overheid. De SP echter hanteert cessieovereenkomsten: de overheid betaalt dan niet rechtstreeks aan de betrefefnde kamerleden maar aan de partij. De partij betaalt vervolgens een (lager) inkomen aan het kamerlid. Minister van BZK Ter Horst vindt deze cessieovereenkomsten onwenselijk: de overheid dient geen deelgenoot te worden in de verhouding tussen partij en kamerlid. Daarom heeft zij in 2009 een wetsvoorstel ingediend om de cessieovereenkomst onmogelijk te maken, zie;
- Bijlage 32.221, Handelingen Tweede Kamer, 2009-2010, Wijziging van de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet schadeloosstelling, uitkering en pensioen leden Europees Parlement, de Provinciewet, de Gemeentewet, de Waterschapswet en de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers in verband met de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers
- Bijlage 32.220, Handelingen Tweede Kamer, 2009-2010, Wijziging van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer, de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer en de APPA i.v.m. de rechtstreekse betaling van vergoedingen aan politieke ambtsdragers, en, in samenhang daarmee,
Dit voorstel is in maart 2013 door het kabinet-Rutte II ingetrokken, zie:
In november 2016 kwamen Van Vliet (Van Vliet) en Houwers (Houwers) op deze kwestie terug. Zij stelden op 25 november 2016 schriftelijke vragen aan de minister van BZK en de staatssecretaris van Financiën over de eis die de SP aan haar Tweede Kamerleden stelt dat de schadeloosstelling (salaris van de Kamerleden) rechtstreeks moet worden overgemaakt op de rekening van de partij en dat de partij een vastgesteld lager salaris op de rekening van het Kamerlid overmaakt. Zij willen weten welke wettelijke ruimte hier voor is. Minister Plasterk antwoordde dat afspraken binnen politieke partijen waarin bepaald is dat politieke ambtsdragers toezeggen een deel van deze schadeloosstelling via cessie af te staan aan hun politieke partij op zichzelf niet strijdig met de onafhankelijke positie van volksvertegenwoordigers. Belangrijke voorwaarde is dat op geen enkele wijze de indruk wordt gewekt dat de financiële bijdrage geen volledig vrijwillig karakter heeft, of dat er sprake is van een financiële afhankelijkheidsrelatie tussen de politieke ambtsdrager en zijn/haar politieke partij.
Als de schadeloosstelling naar de rekening van de politieke partij wordt overgemaakt en de politieke ambtsdrager vervolgens een vergoeding van de politieke partij ontvangt, kan het beeld ontstaan dat de onafhankelijke positie van de politieke ambtsdrager onvoldoende is gewaarborgd. Bovendien kan door het overmaken van de schadeloosstelling naar de rekening van een politieke partij de indruk ontstaan dat deze politieke partij bovenop de subsidie die zij op grond van de Wet financiering politieke partijen reeds ontvangt, extra subsidie krijgt. Dat vindt Plasterk onwenselijk. Zie: Handelingen Tweede Kamer, 2016-2017, nr. 2016Z22250.
In april 2012 kwam het kabinet-Rutte met een nieuwe werkkostenregeling voor Kamerleden en een regeling voor de dienstauto van de Voorzitters van de Kamers. De Voorzitters kunnen voor dienstreizen en voor het woon-werkverkeer gebruik maken van de dienstauto, en kunnen daarvan geen gebruik maken voor privédoeleinden. Zie verder: Bijlage 33.224, Handelingen Tweede Kamer, 2011-2012, Invoering werkkostenregeling Kamerleden en regeling dienstauto Voorzitters Kamers. Dit wetsvoorstel is in oktober 2012 door de Eerste Kamer aangenomen.