Oprichting VN; Nederlandse oriëntatie op VS

Van Kleffens uitte zijn begin 1945 verwoorde punten met betrekking tot de voorgestelde Verenigde Naties Organisatie ook op de oprichtingsconferentie van de Verenigde Naties (VN; United Nations, UN) in San Francisco van april tot juni 1945. Hij voegde eraan toe dat Nederland in de aanhef van het Handvest de bede tot god miste en de niet in het Nederlands te vertalen naam van de organisatie ongelukkig vond. De Nederlandse delegatie diende acht amendementen in (mede door één daarvan werd het vetorecht op procedurele punten afgeschaft) maar toonde zich als geheel eerder afwijzend dan actief. Voor de verlangde speciale status van Nederland als middelgrote mogendheid vond de delegatie geen enkel begrip en op het punt van regionale organisaties, waartoe artikel 52 aan het Handvest werd toegevoegd, ondernam zij geen initiatief. Ondanks dit gebrek aan engagement ondertekende Loudon voor Nederland het Handvest. Ook bij de verdediging ervan in het Nederlandse noodparlement toonde Van Kleffens zich weinig enthousiast. Het parlement keurde het Handvest in november 1945 vrijwel unaniem goed. Niemand wilde terug naar een positie van neutraliteit. De collectieve veiligheid van de VN hield dan wel het gevaar in van lamlegging door grote mogendheden, oprichting van een regionale veiligheidsorganisatie was niet aan de orde.

Zie voor Van Kleffens’ ervaringen in San Francisco: C. Wiebes, “De oprichting van de Verenigde Naties, 50 jaar geleden. Het dagboek van minister Eelco van Kleffens over de conferentie van San Francisco, 11 april – 7 juni 1945” in: Tweede jaarboek voor de geschiedenis van de Nederlandse buitenlandse politiek in de twintigste eeuw, Den Haag, 1995, pp. 73-89.

Onder Van Kleffens’ opvolger in juli 1946 C.G.W.H. van Boetzelaer van Oosterhout voltrok zich de belangrijkste heroriëntering inzake Nederlands internationale positie, namelijk het opgeven van de afzijdigheid. Hij oordeelde positiever over de VN dan zijn voorganger. Hij zag de VN als voortzetting van de geallieerde samenwerking en als instrument voor handhaving van de wereldvrede. Maar toen de opkomende Oost-Westverhoudingen in 1948 een verlammende werking op de VN begonnen uit te oefenen, bewerkstelligde hij dat de oude Nederlandse politiek van neutraliteit werd verlaten ten gunste van een mede op de VS steunende West-Europese veiligheidspolitiek.

De economische ratio achter deze heroriëntering was de betekenis van de Duitse economie voor Nederland. Tijdens de oorlog had Van Kleffens in het kabinet steun gevonden voor de gedachte dat het Duitse gevaar na de oorlog beteugeld zou moeten worden door inpassing van Duitsland in een groter internationaal verband. Geleidelijk aan begon bij de regering onder invloed van minister van Financiën J. van den Broek echter de opvatting te overheersen dat de door Duitsland in Nederland aangerichte schade alleen door annexatie van Duits grondgebied gecompenseerd kon worden. Ook Van Kleffens ging hier tegen het einde van de oorlog in mee. Ook toen na de oorlog duidelijk werd dat de grote mogendheden hiervan niets wilden weten, volhardde hij in een pro-annexatie standpunt. Daarbij speelde mee dat de Duitslandpolitiek van de bezettende mogendheden, die de handel met Duitsland vrijwel onmogelijk maakte, geen rekening hield met de Nederlandse belangen.

Van Boetzelaer was niet alleen tegen de annexatieplannen maar wist ook in Nederland duidelijk te maken dat de bezettingsmogendheden in Duitsland de Nederlandse plannen ronduit afwezen. Nadat hij in november 1946 H.M. Hirschfeld op het ministerie als adviseur voor Duitse zaken had aangetrokken, begon het besef sterker te worden dat niet annexatie maar herstel van de Duitse economie voorwaarde voor economische wederopbouw was. Van Boetzelaer coördineerde het Duitslandbeleid met zijn Belgische en Luxemburgse collega’s, zoals eerder in het kabinet was afgesproken. In 1947 resulteerde dit in een gemeenschappelijk Benelux-memorandum over de liberalisering van de handelsbetrekkingen en de betekenis van het herstel van de Duitse economie. Met dit memorandum oefenden de drie landen invloed uit bij de besprekingen over uitvoering van het Marshallplan en bij die over de positie van Duitsland.

Zie voor de Beneluxontwikkelingen: paragraaf 7.1

In februari 1948 onderhandelden de drie landen in Brussel met Frankrijk en Groot-Brittannië over een multilateraal verdrag voor zowel militaire bijstand als politieke en economische samenwerking. Vooral Nederland benadrukte in dit verband dat de VS onmisbaar was en dat de Westerse delen van bezet Duitsland in de West-Europese samenwerking moesten worden opgenomen. Op 17 maart 1948 vond ondertekening van het Verdrag van Brussel plaats. Deze ondertekening markeert het einde van de Nederlandse neutraliteitspolitiek. In de hierop volgende besprekingen over een Noord-Atlantisch Verdrag, dat op 4 april 1949 met de Verenigde Staten en andere landen gesloten zou worden, dreven Nederland en België weer uiteen, omdat Nederland positiever stond tegenover een Amerikaans-Europese aaneensluiting dan België dat neigde naar een door Frankrijk bepleite Europese opstelling.

Zie voor het verdrag van Brussel en de Noord-Atlantische samenwerking: paragraaf 8.1-8.2

Dankzij het gezamenlijke optreden met België en Luxemburg had Nederland evenwel bereikt wat het met betrekking tot Duitsland en de VS nastreefde. De VN had in de Nederlandse buitenlandse politiek een plaats omdat deze organisatie een gegeven in de Amerikaanse buitenlandse politiek was, minder omdat Nederland als koloniale mogendheid daarvan veel verwachtte.

Zie voor de Verenigde Naties en Nederland:

  • L. Erikson, P. Steltman, Onder de vlag van de Verenigde Naties. 50 jaar VN, Amsterdam, 1995
  • A. Kuiper, Nederland en de Verenigde Naties, Amsterdam, 1992
  • P.R. Baehr, M.C. Castermans-Holleman (red.), The Netherlands and the United Nations. Selected Issues, Den Haag, 1990
  • Veertig jaar Verenigde Naties, Den Haag, 1985
  • P.R. Baehr, L. Gordenker, De Verenigde Naties. Ideaal en werkelijkheid, Meppel, 1985; verkort en bijgewerkt in het Engels: The United Nations in the 1990s, Basingstoke, 1992)
  • P.H. Houben, “The Netherlands and the United Nations” in: International Law in the Netherlands, Alphen aan den Rijn, 1979, pp. 44-71
  • P.R. Baehr, The Role of a National Delegation in the General Assembly, New York, 1970
  • Het ontstaan van de Verenigde Naties. San Francisco, 25 April – 25 Juni 1945, Den Haag, 1950. 

Met het tot stilstand komen van de Volkenbond waren binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken de werkzaamheden van de Sectie Volkenbondsaangelegenheden geëindigd. De oprichting van de VN was vanuit Londen verzorgd door een nieuwe juridische afdeling, die ook in Den Haag voor de internationaal-rechtelijke overeenkomsten zorg droeg. Per 1 januari 1948 functioneerde onder de Directie Politieke Zaken een Afdeling Verenigde Naties. Vanwege de toenemende betekenis van internationale organisaties (VN, Benelux en de Noord-Atlantische of “Westelijke” samenwerking), die voortvloeide uit het door Van Boetzelaer ingezette beleid de neutraliteit te verlaten, kwam onder minister van Buitenlandse Zaken D.U. Stikker in 1950 een grondige reorganisatie en modernisering van het ministerie tot stand. Dit resulteerde in de omvorming van de Afdeling Verenigde Naties tot een Directoraat Internationale Organisaties (DIO) met een veel breder arbeidsterrein. Onder DIO (onderverdeeld in een Bureau Politieke Zaken en een Bureau Economische en Sociale Zaken) vielen niet alleen de politieke internationale organisaties maar ook de economische en sociale. Te denken valt aan organisaties met betrekking tot vluchtelingen, postadministratie, telecommunicatie, Rijnvaart, de gespecialiseerde organisaties van de VN en het Internationale Rode Kruis. Ook de coördinatie van regionale organisaties berustte bij dit directoraat.

De in Londen gevormde Directie Duitsland werd in de loop van 1946 opgeheven. De aanstelling van Hirschfeld als achtereenvolgens regeringscommissaris in algemene dienst (belast met de voorbereiding van de economische en financiële vraagstukken betrokken bij een vredesverdrag met Duitsland), coördinator van het Nederlands beleid ten aanzien van Duitsland en (in de zomer van 1947) voorbereider van het Marshallplan leidde ertoe dat zijn staf in een Bureau Duitsland werd ondergebracht bij de Directie Economische Zaken. Bij de reorganisatie van het ministerie in 1950 werd het Bureau Duitsland onderdeel van de Directie Europa, waaronder ook een Bureau Benelux ressorteerde en een Bureau Westelijke Samenwerking.

De oprichting van het IMF en de Wereldbank waren vanuit Londen verzorgd door het ministerie van Handel, Nijverheid en Landbouw, zoals het ministerie van Economische Zaken intussen heette. Door toedoen van minister voor Handel en Nijverheid H. Vos kwam in 1945 een Directoraat-Generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen (BEB) tot stand als interdepartementaal coördinerende instantie onder verantwoordelijkheid van de minister van Economische Zaken. Dit bracht het oude twistpunt terug of de buitenlandse economische betrekkingen onder dit ministerie of onder Buitenlandse Zaken vielen. De algemene coördinatie tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken en Financiën vond plaats in de kort na de bevrijding door de ministerraad ingesteld Raad voor Economische Aangelegenheden (REA). Op het niveau van de hoogste ambtenaren kwam de Interdepartementale Raad voor de Handelspolitiek (IRHP) tot stand. Deze stond onder leiding van de directeur-generaal voor Buitenlandse Economische Betrekkingen maar was beperkt tot een deel van het buitenlands economisch beleid.

Zie voor de reorganisatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken: Organisatie en reorganisatie van het Departement van Buitenlandse Zaken, Den Haag, 1950. 

Scroll naar boven