Ontwapeningsstreven

In de jaren zestig zette Nederland zich binnen de VN in voor het bevorderen van betere betrekkingen tussen staten. Vanaf 1962 bepleitte Nederland verschillende keren, maar zonder veel succes, voor een onder VN-auspiciën functionerend onpartijdig mechanisme voor het vaststellen van feiten (“fact-finding missions”). Binnen het ministerie van Buitenlandse Zaken kreeg ontwapening vanaf 1964 meer gewicht. Dit uitte zich zowel in beleidsnota’s daarover (1964, 1974) als in de instelling van een afzonderlijke afdeling op het ministerie. In 1968 ondertekende Nederland het Non-Proliferatie Verdrag (NPV; Non-Proliferation Treaty), maar het ratificeerde pas in 1975 samen met de andere Euratom-landen. Voor Nederland is dit verdrag relevant omdat de URENCO-fabriek in Almelo uranium verrijkt en processen in huis heeft die voor de productie van kernwapens van belang zijn. In 1985 werd met de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (International Atomic Energy Agency, IAEA), die toeziet op het NPV, een procedure afgesproken voor onaangekondigde inspecties. In 1969 werd Nederland lid van de in Genève gevestigde Ontwapeningsconferentie van de VN (Conference on Disarmament; de naam wijzigde enkele keren). In 1972 kwam een eerste verdrag met een verbod op biologische en toxische wapens tot stand maar dit bevatte nauwelijks controlemogelijkheden.

Scroll naar boven