Bisschoppen en de basis van de Nederlandse kerkprovincie

Aan het begin van de jaren zeventig besloten de bisschoppen tot een herstructurering binnen de kerkprovincie. Met name over de zelfstandige positie van het Pastoraal Instituut, slechts aangevuld door een zeer gebrekkige eigen secretariaatvoering, was men ontevreden. In het Secretariaat van de R. K. Kerkprovincie in Nederland (SRKK), opgericht in 1972, werden onder het bestuur van een Bisschoppelijke Beheer- en Beleidscommissie (BBK), uiteenlopende bestaande activiteiten ondergebracht: het juridische secretariaat en het economische secretariaat van de kerkprovincie en verschillende studiesecretarissen.

De „inspraak” van de gelovigen, vormgegeven in het Pastoraal Concilie, wensten de bisschoppen te institutionaliseren in de vorm van een Landelijke Pastorale Raad. Rome, dat al vaker had laten merken niet in te stemmen met de ontwikkelingen in katholiek Nederland, weigerde echter zijn goedkeuring te verlenen, omdat de eigen bevoegdheden van de bisschoppen niet volledig gerespecteerd waren. In plaats daarvan kwam er een Landelijk Pastoraal Overleg (LPO). In de eerste vier zittingen werden de thema’s voor dit overleg met name door de bisschoppen vastgesteld. Met ingang van LPO V (1993) golden nieuwe reglementen, waarmee het LPO wat meer een platformfunctie ging vervullen. De onderwerpen van LPO V (1993-1998) werden ook in verband gebracht met het werk van de ‘commissie-dialoog’, die begin 1994 werd ingesteld om de verschillende partijen in katholiek Nederland nader tot elkaar te brengen. Tabel 2 geeft een overzicht van de onderwerpen die op zittingen van het LPO besproken zijn.

Tabel 2. Thema’s besproken op de zittingen van het Landelijk Pastoraal Overleg.

LPO I

1973

rechtvaardigheid in de wereld

LPO II

1974-75

de houding van de christen in onze produktie-, prestatie-en consumptiemaatschappij

LPO III

1978,

samen geloven, samen Kerk-zijn

1981-1982

de Kerk, gemeenschap en gemeenschapsvormend

Kerk en kerkopbouw

LPO 1V

1986-1992

geloofsoverdracht tussen ouderen en jongeren geloofs

verdieping in deze tijd

liturgie

diakonie en parochie

diakonie en maatschappij

catechese en parochie

LPO V

1993-1998

Evangelisatie in een klimaat van dialoog

rapport commisie-dialoog

Godsbeleving

doen van gerechtigheid

_

tussenbalans

evangelisatie en gemeenschap

evangelisatie in een klimaat van dialoog

Vanaf 1970 oefende Rome via een aantal bisschopsbenoemingen rechtstreeks invloed uit op de ontwikkelingen. In 1970 werd dr. A.J. Simonis tot bisschop van Rotterdam benoemd. Deze Haagse kapelaan had zich op het Pastoraal Concilie als woordvoerder van de behoudende richting geprofileerd. Ofschoon zijn benoeming tot grote verontwaardiging had geleid, benoemde de paus nauwelijks een jaar later de eveneens behoudende rector J. Gijsen tot bisschop van Roermond. Daarmee was de verdeeldheid in de Nederlandse bisschoppenconfe-rentie een feit. Met name het beleid van Gijsen was radicaal. Hij verving in korte tijd de volledige bisdomstaf, richtte in 1975 een eigen seminarie op en vulde vacante plaatsen in parochies uitsluitend op met geestverwanten. De polarisatie in katholiek Nederland nam ernstige vormen aan. Een in 1973 opgerichte bisschoppelijke Commissie Pluriformiteit kon niet meer doen dan dit signaleren en werd na een interimrapport (1975) en enkele jaren ledigheid in 1981 opgeheven.

In 1975 benoemde de paus het hoofd van het Romeinse Secretariaat voor de Eenheid, kardinaal J. Willebrands, tot aartsbisschop van Utrecht als opvolger van kardinaal Alfrink. Willebrands werd beschouwd als een verzoenende middenfiguur, maar ook hij slaagde er niet in de polarisatie een halt toe te roepen. De spanningen liepen zo hoog op, dat de bisschoppen een beroep deden op bemiddeling van de paus. Begin 1980 kwamen zij in Rome bijeen voor een Bijzondere Bisschoppensynode. De besluiten van deze synode ademden de geest van een streng clericaal-hiërarchisch kerkmodel, dat in Nederland nauwelijks aansloeg en ook het bisschoppencollege niet uit de moeilijkheden bracht. In feite was de Synode mislukt, zoals kardinaal Willebrands al een jaar nadien toegaf.

De tendens om behoudende bisschoppen te benoemen werd voorlopig echter onverminderd voortgezet. Opmerkelijk is hierbij dat voor het eerst in de Nederlandse kerkgeschiedenis reguliere priesters op de bisschopszetels terechtkwamen. In 1983 werd Willebrands als aartsbisschop van Utrecht opgevolgd door Simonis; diens hulpbisschop R.Ph. Bar OSB werd bisschop van Rotterdam, terwijl de H.J.A. Bomers CM, missiebisschop in Ethiopië, in Haarlem werd benoemd. In 1985 volgde de benoeming van J.G. ter Schure SDB, tot dan hulpbisschop van Gijsen, tot bisschop van ’s-Hertogenbosch.

In 1985 bracht paus Joannes Paulus II een bezoek aan Nederland. Hoewel reeds vooraf veel aandacht aan dit bezoek was besteed, viel de publieke opkomst tegen. Bovendien kregen meer progressieve katholieke groeperingen geen gelegenheid om met de paus in contact te treden. Het pausbezoek vormde voor hen dan ook aanleiding voor een bundeling van krachten (zie hierna).

Eind 1992 ging de Bredase bisschop Ernst met emeritaat. Begin 1993 trad bisschop Gijsen, wiens aanzien sinds 1990 ook in Rome door enkele affaires was geschaad, om gezondheidsredenen af. Twee maanden later voelde bisschop Bär zich genoodzaakt af te treden, nadat hij door een geruchtencampagne onder druk was gezet. Zo was de unieke situatie ontstaan van drie gelijktijdig vacante bisschopszetels. De benoemingen in 1993 van de eveneens behoudende, maar communicatief ingestelde F. Wiertz tot bisschop van Roermond, en in 1994 van de sociaal bewogen oud-secretaris generaal van de Nederlandse kerkprovincie, de Salesiaan A. van Luijn tot bisschop van Rotterdam en de internationaal georiënteerde M. Muskens tot bisschop van Breda werden algemeen gunstig ontvangen als een poging de verharde verhoudingen te doorbreken. Met name bisschop Muskens kwam sindsdien verschillende malen in het nieuws met uitgesproken opinies zowel op het terrein van de armoedebestrijding, als over het gebruik van condooms bij AIDS-bestrijding, en het al te centralistische kerkelijk bestuur. Hij was ook actief betrokken bij het baanbrekende catechetische KRO-televisieprogramma Zo ken ik iemand.

Bisschoppelijke vacatures aan het eind van de jaren negentig werden echter weer in uitgesproken conservatieve richting vervuld door A. Hurkmans (’s-Hertogenbosch 1998) en W. Eijk (Groningen 1999). Zeer opvallend was de langdurige vacature in het bisdom Haarlem na het overlijden van bisschop Bomers in 1998. Nadat zijn hulpbisschop J. Punt, die tevens legerbisschop was, het bestuur drie jaar lang had waargenomen, werd deze pas in 2001 tot bisschop in Haarlem benoemd.

In reactie op het restauratieve beleid in de jaren zeventig en tachtig werden verschillende nieuwe groeperingen opgericht. In 1972 werd de Werkgroep Open Kerk in het leven geroepen. Deze beweging wilde „de geest” van Vaticanum 11 en het Pastoraal Concilie levend houden, evenals de groep kritische katholieken die aan het begin van de jaren tachtig regelmatig bijeenkwam in het Bossche klooster Mariënburg. Onder de naam Mariënburg-groep – later formeel omgevormd tot de Mariënburgvereniging – publiceerde zij in 1983 de oproep Getuigen van de Geest die in ons leeft. Veel vooruitstrevende priesters en pastorale werk(st)ers (lekenpastores) verenigden zich vanaf 1979 per bisdom in een belangenvereniging: Vereniging voor Pastoraal Werkenden (VPW). In 1987 vormden deze de Federatie VPW.

Aan de vooravond van het pausbezoek – op 8 mei 1985 – presenteerden de vernieuwingsgezinden zich met een grootscheepse manifestatie (10.000 bezoekers) op het Haagse Malieveld onder het motto „Het andere gezicht van de kerk”. Het succes leidde tot de oprichting van een gezamenlijk „platform”: de Acht Mei Beweging (AMB). De AMB organiseerde jarenlang rond deze datum een landelijke manifestatie. De laatste jaren leed het bezoek ervan echter sterk onder de vergrijzing van haar aanhangers. In 2002 werd de laatste manifestatie gehouden.

Tussen 1985 en 1988 voerden de bisschoppen en de AMB enkele moeizame gesprekken. In hun herderlijk schrijven In Christus’ naam (1992) wezen de bisschoppen de democratiserende tendensen in de vernieuwingsbeweging nogmaals nadrukkelijk af. Niettemin hielden met name de bisschoppen Bär en Ernst de contacten met vooruitstrevende groepen open, en werd in 1995 de Acht Mei-manifestatie voor het eerst ook door hun opvolgers (Van Luyn en Muskens) bezocht. Een opvallende stroming in de vernieuwingsbeweging is tenslotte ook de Vrouw en geloof-beweging.

Aan behoudende zijde bleek er een markt voor het Katholiek Nieuwsblad (1983) en een, aanvankelijk als middengroep bedoelde, Stichting Bevordering Contact Rooms Katholieken (CRK, 1986). In andere landen invloedrijke bewegingen als Opus Dei, Marriage Encounter, Focolare of Charismatische vernieuwing krijgen opvallend genoeg in Nederland weinig voet aan de grond, ondanks – of wellicht dankzij – het feit dat sommige ervan op duidelijke Romeinse sympathie kunnen rekenen.

Hoewel de officiële voorkeur, zeker na de Bijzondere Synode van 1980, vooral uitging naar het pastoraat door gewijde ambtsdragers, vonden leken in groeiende mate werk in de sfeer van het pastoraat. In de loop van de jaren zeventig stelden vrijwel alle bisschoppen ook pastorale werkers en werksters aan. Bovendien steunden de parochies steeds meer op vrijwilligers, voor wie allerlei scholingscursussen (Pastorale Scholen) werden opgezet. Hoewel, maar ook doordat, het aantal kerkgangers bleef dalen, was een relatief steeds groter aantal van hen als vrijwilliger actief in de kerk. In 1977 was dat 14%, in 1987 41% (332.000 personen), en in 1997 ongeveer de helft (285.000 personen). In 2000 werd hun werk becijferd op gemiddeld 13 voltijdse banen per parochie. Met name de bisschoppen Gijsen en Ter Schure (pastoraal plan Bouwen rond de Hoeksteen, 1989) zochten hulp bij dergelijke geschoolde vrijwilligers om niet of zo min mogelijk gebruik te hoeven maken van pastorale werk(st)ers. Anderzijds zochten parochies en niet-parochiële instellingen mogelijkheden om pastorale medewerkers zonder goedkeuring van de bisschop te kunnen aanstellen. In het bisdom ’s-Hertogenbosch werd in 1988 het Beraad Inzake Parochiële Aangelegenheden (BIPA) opgericht ter ondersteuning van parochiebesturen. In het bisdom Roermond stichtte de Vereniging voor Pastoraal Werkenden een solidariteitsfonds (1989). In andere bisdommen ontstonden verschillende malen affaires rond pastorale werkers die met instemming van parochianen hun officiële bevoegdheden overschreden door te dopen of huwelijken in te zegenen. In de loop van de jaren negentig verbeterden de contacten, die overigens officieel steeds van informele aard bleven, tussen de VPW’s en de bisschoppen, met als resultaat de bisschoppelijke nota Meewerken in het pastoraat (1999), die kan worden opgevat als een in niet-juridische termen gegoten rechtspositieregeling voor niet gewijde pastoraal werkenden.

Met betrekking tot de opleiding van pastores groeide, mede door het actieve beleid van de bisschoppen vanaf het eind van de jaren zeventig, het aantal priesterkandidaten weer licht. In 1989 verscheen het rapport van de ministeriële Verkenningscommissie Godgeleerdheid, waarvan de conclusies door de bisschoppen werden overgenomen. Vier van de vijf theologische hogescholen (sinds 1987 universiteiten geheten) en faculteiten fuseerden daarop: de Katholieke Theologische Universiteit Amsterdam werd opgenomen in de Katholieke Theologische Universiteit te Utrecht, en de Universiteit voor Theologie en Pastoraat te Heerlen ging op in de Theologische Faculteit van de Katholieke Universiteit Nijmegen.

Dat de kerkelijkheid onder de katholieken bleef dalen, mag niet zonder meer aan restauratie en polarisatie worden toegeschreven. Algemeen wordt aangenomen dat deze daling ook bij een minder behoudend beleid zou hebben plaatsgevonden. Wel valt te constateren, dat ook onder de trouwe gelovigen de vervreemding van de kerkelijke top en van de officiële leer groeide. Zo bleek uit een KRO-enquête in 1992 dat 66% van de katholieken geen bezwaar had tegen vrouwelijke priesters (1979: 47%, 1984: 59%), 84% niet tegen gehuwde priesters (1966: 56%, 1979: 63%), en 55% niet tegen het voorgaan van pastorale werk(st)ers in de eucharistie.

In een poging de vastgelopen binnenkerkelijke verhoudingen weer wat te versoepelen stelden de bisschoppen in 1996 een adviescommissie ‘Dialoog’ in, waarna in de daarop volgende jaren een reeks dialoogbijeenkomsten tussen vertegenwoordigers van katholieke groeperingen, zonder en met bisschoppen, de informele verhoudingen inderdaad wat losser maakten. Een vele malen bepleite Nederlandse ‘katholiekendag’ noch een breed gedragen katholiek weekblad kwamen echter tot op heden van de grond. Ook de Nederlandse viering van het Jubeljaar 2000 onder het motto ‘Geloven gaat verder’ trok niet de beoogde brede belangstelling. Paradoxaal genoeg slaagde de KRO er wel in zich te profileren als publieke uitdrukking van het Nederlandse katholicisme in brede zin. Het kerkelijke actualiteitenprogramma Kruispunt behoort al jaren tot een van de best bekeken televisieprogramma’s en het bij de televisiecursus ‘bidden’ (2002) behorende cursusboek was binnen de kortste keren uitverkocht. Sinds 2001 verzorgt de KRO bovendien een uitgebreide website www.katholieknederland.nl.

Inmiddels groeide in katholieke kring wel het besef, dat een concentratie op binnenkerkelijke onenigheid de aandacht afleidde van wat er buiten de kerken aan nieuwe religiositeit groeiende was, onder meer in de sfeer van de New Age-beweging. Deze ‘nieuwe religiositeit’ trok ook de aandacht van de publiciteitsmedia, zoals bleek uit het thema van de Boekenweek 1997 ‘Mijn God’ en de publieke discussie rond de overgang van bekende Nederlanders naar de katholieke kerk, zoals de schrijvers Vonne van der Meer en Willem Jan Otten (en met name diens verantwoording daarvan in zijn essay Het wonder van de losse olifanten. Een rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie, 1999). In katholieke kring werd overigens nuchter vastgesteld dat van een significante toename van ‘nieuwe katholieken’ geen sprake was.

Ondanks de ontkerkelijking en het verschil in opvattingen tussen kerkleiders en kerkvolk bleven de kerkelijke financiën redelijk op peil doordat minder mensen toch bereid waren meer geld aan de kerk te schenken.

Tabel 3: Kerkbijdragen 2000 (× ƒ 1000,-).

1996

1997

1998

1999

2000

euro 2000

Utrecht

26.506

26.987

27.435

27.806

28.044

12.726

Haarlem

12.915

13.000

13.525

13.800

14.240

6.462

Rotterdam

16.918

16.961

17.490

17.146

17.486

7.935

Breda

11.300

11.376

11.400

11.458

11.501

5.219

’s-Hertogenbosch

24.239

24.188

24.444

24.493

24.820

11.263

Roermond

19.410

19.702

20.342

18.837

18.838

8.548

Groningen

5.995

6.058

6.214

6.512

6.611

3.000

Totaal

117.283

118.272

120.850

120.052

121.540

55.152

Bron: 1-2-1 Informatiebulletin, 30(2002), p. 5.

Literatuur

Algemene literatuur over het Nederlands katholicisme in de laatste decennia van de twintigste eeuw:

  • P.J. Margry, ‘Nederland en het Heilig Jaar 2000. Verslag en evaluatie, in: Trajecta, 10(2001), p. 333-352
  • De Rooms Katholieke Kerk anno 1998. Rapport ten dienste van het Ad Limina-bezoek van de Nederlandse bisschoppen, in: Kerkelijke Documentatie, (1998), p. 243-281 en op: www.omroep.nl/rkk/rk-kerk/adlimina/index.html
  • E. Borgman, B. van Dijk, Th. Salemink (red.), Katholieken in de moderne tijd. Een onderzoek door de Acht Mei Beweging, Zoetermeer 1995
  • J. Hulshof, „De Nederlandse katholieken in de jaren tachtig”, in: Op grond van vertrouwen. De r. k. kerk in Nederland op de drempel van de 21e eeuw, Baarn, 1991, pp. 25-66. 

Sociaal-wetenschappelijk onderzoek:

  • T. Bernts (red.), Pal voor de kerk. Vrijwilligerswerk in katholieke parochies, Nijmegen, z.j. (1998)
  • J. Peters, M. van Hemert, T. Bernts en L. Spruit, Geloven in deze tijd. Onderzoek en perspectief, Ubbergen, 1997
  • Th. Schepens, „Nederlandse katholieken steeds verder verwijderd van de kerkelijke norm”, in: 1-2-1 Informatiebulletin, 20 (1992), pp. 455-458
  • M. van Hemert, Achtergronden van kerkelijk gedrag. Een onderzoek in zeven rooms-katholieke parochies, ’s-Gravenhage (KASKI), 1991
  • L. Spruit en H. van Zoelen, Dopen … Ja, waarom eigenlijk? Onderzoek naar de motieven die ouders hebben om hun kind al dan niet te laten dopen in de katholieke kerk, Hilversum, 1980. 

Voor overig, statistisch onderzoek naar kerkelijke participatie, zie de bibliografie bij paragraaf 8.1.

Literatuur met betrekking tot bisschoppen en pausbezoek:

  • R. Auwerda, De kromstaf als wapen. Bisschopsbenoemingen in Nederland, Baarn, 1988
  • Toespraken van Joannes Paulus II bij zijn bezoek aan Nederland, Leusden-Utrecht, 1985 (speciaal nummer van 1-2-1 Informatiebulletin)
  • Bijzondere synode van bisschoppen van Nederland. Rome, 14-31 januari 1980, Utrecht (SRKK), 1980. 

Literatuur met betrekking tot nieuwe religiositeit:

  • Katholieke Raad voor Kerk en Samenleving, Hunkering naar heelheid. Het nieuw-religieuze verlangen naar een authentiek bestaan, ’s-Hertogenbosch, 2000
  • A. van Harskamp, Het nieuw-religieuze verlangen, Kampen, 2000
  • A. Broers e.a., Nieuwe katholieken, Tielt, 2000
  • L. Winkeler, “Religieuze bewegingen in het Nederlandse katholicisme”, in: Religieuze bewegingen in Nederland, (1995), nr. 30, p. 121-143. 
Scroll naar boven