Van het begrip „zuil” bestaan verschillende definities die meestal voortkomen uit een bepaalde interpretatie van het ontstaan van de verzuiling. Sommige auteurs benadrukken het sociale controle karakter van zuilen, anderen het emancipatie- of protectiekarakter en weer anderen de rol van de zuilen bij de nationale eenwording. In het algemeen kan men zuilen definiëren als gescheiden complexen van godsdienstig of ideologisch gemotiveerde instituties en leden die in verschillende maatschappelijke sectoren langs dezelfde scheidslijnen werden afgebakend en werden overkoepeld. Zuilen hadden bovendien minstens drie belangrijke kenmerken die hen onderscheiden van andere typen van blok- en groepsvorming. Ten eerste hadden de doelstellingen een nationale reikwijdte en werden de lokale afdelingen verbonden met de nationale organisatorische kaders. Ten tweede werd de integratie per zuil bereikt door middel van gelijke externe markering, overkoepeling en personele unies bij de bekleding van functies. Ten derde hadden zuilen een omvattende beïnvloedings- en belangenbehartigingsstructuur waarvan in ieder geval vakbonden en politieke partijen deel uitmaakten.
In Nederland voldeden tot de jaren zeventig met name de orthodox-protestanten, de sociaal-democraten en de katholieken aan deze kenmerken. Dit betekent overigens niet dat deze drie zuilen vanwege deze gemeenschappelijke kenmerken organisatorisch identiek waren. Dat waren zij zeker niet. De katholieke zuil was hiërarchisch en gesloten doordat binnen deze zuil het gezag werd uitgeoefend door één katholieke kerk op basis van één katholieke leer. De orthodox-protestantse zuil bestond daarentegen uit een veelheid aan stromingen en kerken die vaak meer ruimte boden voor eigen invulling en beleving van het geloof. De sociaal-democratische zuil was het meest verbonden met de niet-verzuilde sfeer en had veel weg van een sociale beweging.