Opkomst confessionele vakbonden

Confessionelen zagen dreiging van zowel het socialisme als van de verzakelijking in de relatie tussen werkgevers en werknemers door het opkomend kapitalisme, zie: H. Hoefnagels, Een eeuw sociale problematiek: van sociaal conflict naar strategische samenwerking, Assen, 1957

In reactie op de Sociale Questie benadrukten protestanten de samenwerking tussen patroons en arbeiders, maar al snel bepleitte men afzonderlijke organisatie voor kapitaal en arbeid op het eerste Christelijk-Sociale Congres in 1891. Bij de katholieken duurde de afzonderlijke organisatie wat langer. Tegen het beleid van het Rooms Katholieke Volksbond (1888) in, wist de R.K. Twentsche Fabrieksarbeidersbond van kapelaan Alphons Ariëns werknemers apart van katholieke werkgevers te organiseren. De encycliek “Rerum Novarum” van paus Leo XIII (1891) had invloed op de acceptatie van afzonderlijke organisatie en het stakingswapen (1895). De katholieke kerk bleef lange tijd lidmaatschap bij niet-katholieke vakbonden verbieden, al was er veel samenwerking met de vakbonden in andere zuilen.

Van de 341 bonden in 1914, waren 32 protestants en 47 katholiek (zie ook grafiek 1).

De verzuilingsactiviteit op het sociale vlak – zowel aan werknemers- als werkgeverszijde – is van grote betekenis voor het ontstaan en de consolidatie van de zuilen tussen 1880 en 1925 (Zie Hoofdstuk B1000 Verzuiling en ontzuiling).

Scroll naar boven