Leeftijd

Een tweede punt van aandacht bij de samenstelling van het ambtelijk apparaat betreft de leeftijdverdeling binnen het rijksapparaat. Uit tabel 3 valt op te maken dat het aantal rijksambtenaren jonger dan 20 jaar uiterst gering is. Een verklaring voor dit geringe percentage is te vinden in het benodigde (hogere) opleidingniveau wil men in aanmerking komen voor een ambtelijke functie. In de afgelopen decennia zijn deze functievereisten alleen maar toegenomen. Aangezien de jongste categorieën rijksambtenaren relatief laag zijn opgeleid beperkt dit de mogelijkheden voor de aanstelling van jeugdige ambtenaren. Daarnaast zijn als gevolg van bezuinigingen, privatisering, uitbesteding en verzelfstandiging zeer veel lagere functies verdwenen. Mede als gevolg daarvan is vanaf 1976 het percentage rijksambtenaren onder de 25 gedaald van 17,7% in 1976 naar 5,4% in 2001.

Tabel 3. Percentuele leeftijdverdeling van het ambtelijk apparaat van de rijksoverheid in 1976, 1980, 1984, 1988 and 1995, 2001.

Leeftijd

1976

1980

1988

1995

2001

<20

2,8

2,0

0,3

0,0

0,3

20-29

28,3

27,9

25,5

12,5

20,3

30-39

19,7

26,5

34,3

37,0

39,0

40-49

19,4

17,0

24,7

34,5

27,2

50 =>

29,7

26,5

15,1

15,9

13,4

Bron: Ministerie van Binnenlandse Zaken en koninkrijkrelaties, Kerngegevens bezoldiging overheidspersoneel 1976-2001, Den Haag, 2002.

Als gevolg van de mogelijkheid van vervroegd uitreden – al dan niet in de context van reorganisaties en bezuiningsoperaties – is tevens het aantal “vijftigplussers” sterk gedaald. Dit komt nog pregnanter naar voren wanneer we de leeftijdscategorie 60 plus apart nemen. Dit percentage is afgenomen van 6,7% in 1976 tot 0,9% in 2001. Als gevolg is de zogeheten “tussencategorie” steeds dominanter geworden. Gesproken wordt van het gevaar van een vergrijzing van het rijksapparaat. Om dit te keren is in de kabinetsperiode Kok II een actief arbeidsmarktbeleid ontwikkeld om de aantrekkelijkheid van de overheid als werkgever duidelijk te maken. In dit verband heeft de Commissie van Rijn (Bijlage 27620, Handelingen Tweede Kamer) de nodige aanbevelingen uitgebracht en heeft de rijksoverheid een actief arbeidsmarktbeleid opgezet. De situatie in 2001 lijkt aanleiding te geven dat gesproken kan worden van een voorzichtige verjonging. Het kabinet Balkenende II heeft initiatieven aangekondigd om de vervroegde uittreding van oudere ambtenaren (op termijn) te ontmoedigen. De gevolgen aan de andere kant van de reductie van de omvang van het ambtelijk apparaat als gevolg van de bezuinigingen en de debureaucratiseringsoperatie van het kabinet Balkenende II zijn nog ongewis.

Scroll naar boven