In de Grondwet is vastgelegd dat Nederland een gedecentraliseerde eenheidsstaat is. Hoofdstuk 7 Grondwet, getiteld Provincies, gemeenten, waterschappen en andere openbare lichamen, bevat diverse bepalingen die betrekking hebben op de provincies en het provinciebestuur.
In artikel 124, lid 1 Grondwet is de open huishouding van de provincies (en gemeenten) verankerd:
- 1. Voor provincies en gemeenten wordt de bevoegdheid tot regeling en bestuur inzake hun huishouding aan hun besturen overgelaten.”
De open huishouding houdt in dat provincies (en gemeenten) naar eigen inzicht beleid mogen voeren op hun grondgebied. Deze autonomie past bij de positie van decentrale overheden in de gedecentraliseerde eenheidsstaat Nederland. Er is wel een beperking aan de autonomie: het autonome beleid mag niet in strijd zijn met hogere (nationale) regelgeving. De term autonomie wordt altijd in samenhang gebruikt met de term medebewind. Behalve hun autonome taken hebben de decentrale overheden ook medebewindstaken, taken die zijn opgedragen door hogere overheden. Voor de provincies is dat de nationale overheid. Een voorbeeld is te vinden in de Wet op de Jeugdzorg, waarin de provincies diverse taken en bevoegdheden hebben toegekend gekregen van de wetgever.
In het regeerakkoord van het kabinet-Rutte II, Bruggen slaan, is opgenomen het kabinet kiest voor een materieel gesloten provinciale huishouding, beperkt tot taken op het gebied van ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer, natuur en regionaal economisch beleid.
In artikel 125 Grondwet is het bestuur van de provincies geregeld:
- 1. Aan het hoofd van de provincie en de gemeente staan provinciale staten onderscheidenlijk de gemeenteraad. Hun vergaderingen zijn openbaar, behoudens bij de wet te regelen uitzonderingen.
- 2. Van het bestuur van de provincie maken ook deel uit gedeputeerde staten en de commissaris van de Koning, van het bestuur van de gemeente het college van burgemeester en wethouders en de burgemeester.”
De belangrijkste organen worden dus in artikel 125 Grondwet genoemd: Provinciale Staten, Gedeputeerde Staten en de Commissaris van de Koningin.
Op grond van artikel 9 van de Provinciewet is de Commissaris van de Koningin voorzitter van provinciale staten. Bij de grondwetsherziening van 1983 werd een gelijkluidende bepaling ook in de Grondwet (artikel 125, lid 3) opgenomen. Op 24 juni 2008 werd een grondwetswijziging in tweede lezing door de Eerste Kamer aangenomen waardoor het voorzitterschap van provinciale staten weer uit de Grondwet is gehaald. Als reden daarvoor werd genoemd dat de regeling van het raads- en statenvoorzitterschap niet tot de hoofdlijnen van onze staatsinrichting behoort en regeling in de Grondwet dus niet nodig is.
In artikel 131 wordt de benoeming van de Commissaris van de Koningin bij Koninklijk Besluit geregeld. In het regeerakkoord van VVD en PvdA, Bruggen slaan, is opgenomen dat het kabinet-Rutte II het initiatiefwetsvoorstel van Schouw (D66) steunt om deze bepaling uit de Grondwet te schrappen (de benoeming te deconstitutionaliseren), zie paragraaf Grondwetsherzieningen in parlementaire behandeling.
In Bruggen slaan is ook opgenomen dat het kabinet streeft naar 5 landsdelen in 2025. Op 1 januari 2016 moeten de provincies Noord-Holland, Utrecht en Flevoland zijn samengevoegd. Voor de andere provincies geldt, dat het kabinet inventariseert of er initiatieven zijn om tot de vorming van meer landsdelen te komen. Het kabinet zal de keuzes van de provincies daarbij respecteren.
In het regeerakkoord is verder opgenomen dat de waterschappen worden samengevoegd met de landsdelen.
Zie: Bijlage 33.047, Handelingen Tweede Kamer, 2012-2013, nr. 10.
In juni vond in de Eerste Kamer een debat plaats over een brief van minister Plasterk met daarin zijn visie op de inrichting van het openbaar bestuur. De Eerste Kamer was zeer kritisch en nam op 2 juli 2013 een motie aan van Vliegenthart (SP) waarin Plasterk gevraagd wordt om met een nadere analyse te komen van zijn voorstellen tot bestuurlijke hervorming o.a. op provinciaal niveau. De fracties van SP, CDA, PVV, GroenLinks, ChristenUnie, SGP, Partij voor de Dieren, 50PLUS en OSF stemden vóór deze motie. Zonder deze analyse wilde de Eerste Kamer nog geen concrete voorstellen behandelen. Zie:
- Handelingen Eerste Kamer, 2012-2013 (eerste termijn) en Handelingen Eerste Kamer, 2012-2013 (tweede termijn)
- Bijlage C II B, Handelingen Eerste Kamer, 2012-2013.
In juni 2014 mislukte het overleg van het kabinet met de Tweede-Kamerfracties van D66 en GroenLinks (de steun van deze partijen zou nodig zijn in de Eerte Kamer) over de Noordvleugel. Op 20 juni 2014 maakte het kabinet daarop bekend geen wetsvoorstel over de Noordvleugel te zullen indienen, zie: Bijlage 33.047, Handelingen Tweede Kamer, 2013-2014, nr. 22.