Over het imago van de rechterlijke macht in Nederland in de periode vóór de Tweede Wereldoorlog is niet bijzonder veel bekend, al weten wij via N.E. Algra die dit grotendeels afleidt uit het tussen 1839 en 1943 verschenen Weekblad van het Regt dat lofzangen op de rechterlijke macht in de negentiende eeuw „zeer schaars” zijn geweest: „De teneur is doorgaans meer die van een (om wille van de heiligheid van het recht verhulde) kritiek, die dan vooral gericht wordt op het benoemingsbeleid” (Rechtsafgang, Groningen, 1973, p. 25).
Kort na de Tweede Wereldoorlog werd in de provincies Utrecht, Zuid- en Noord-Holland een enquête gehouden naar het gedrag gedurende de bezetting van de Nederlandse bevolking in het algemeen en van verschillende beroepsgroepen in het bijzonder. Opnieuw bleek het imago van de rechterlijke macht niet bijster positief. Van de respondenten meende 41% dat de bevolking als geheel „goed” was geweest, 49% merkte het gedrag als „fair” aan en 10%, tenslotte, als „slecht”. De rechterlijke macht scoorde in dit onderzoek, na de aannemers en de industriëlen, als de op twee na slechtste beroepsgroep met respectievelijk 3% („goed”), 19% („fair”) en 78% („slecht”).
Verspreid over de jaren 1966 en 1967 werd een vijftal verschillende enquêtes onder het publiek gehouden, waaruit naar voren kwam dat 40 à 50% van de bevolking meende dat de rechter met twee maten mat.
Uit een in 1988 in opdracht van de NOS gehouden onderzoek kwam daarentegen naar voren, dat 63% van de Nederlandse bevolking meer vertrouwen had in de rechter dan in de beroepspolitici uit de Tweede Kamer. Uit onderzoek naar het maatschappelijk aanzien van de rechter bleek bovendien, dat sinds de jaren vijftig een lichte stijging van het prestige van het beroep van rechter in Nederland heeft plaatsgevonden. Op de beroepsprestige-ladder van F. van Heek en F.E.V.W. Vercruysse eindigde de rechter in 1953 op de vierde plaats en in 1982 op de derde plaats, na de chirurg en de burgemeester van een gemeente met 150.000 inwoners.
Gegevens ontleend aan:
- M. Fiege e.a. (red.), De eerbied waardig? Een bezinning op de positie van de rechter en de officier van justitie. Bundel verschenen ter gelegenheid van het RAIO-congres 1996, Arnhem, 1996
- L.E. de Groot-van Leeuwen e.a. (red.), Het gezag van de rechter, Amsterdam, 1994
- L.E. de Groot-van Leeuwen, De rechterlijke macht in Nederland. Samenstelling en denkbeelden van de zittende en staande magistratuur, Arnhem, 1991
- A.J. Hoekema, Vertrouwen in de justitie. Resultaten van een vergelijkend onderzoek, Alphen aan den Rijn, 1971, p. 97.
Het is de vraag of het sinds de jaren tachtig weer verbeterde imago van de rechterlijke macht zal standhouden, nu de kritische waardering van rechterlijke uitspraken zowel vanuit de wetenschap als vanuit de publieke opinie lijkt toe te nemen. Gevreesd zou kunnen worden dat door de grotere zichtbaarheid van de rechter diens onafhankelijkheid en gezag zullen afnemen, al wijst de ervaring in met name de Verenigde Staten (maar bijvoorbeeld ook Duitsland) uit dat dit niet noodzakelijkerwijze het geval hoeft te zijn.
Voor enkele recente voorbeelden van kritiek in Nederland, zie:
- R. Otte, De nieuwe kleren van de rechter. Achter de schermen van de rechtspraak, Amsterdam, 2010
- R. Fernhout, Th. Spijkerboer, en B. Vermeulen, Vervolging zonder overheid: vluchtelingschap of niet? Een uitspraak die geen navolging verdient, in: Nederlands Juristenblad, 71 (1996), pp. 347-352
- J.M. van Dunné, Wie sterk is mag dom zijn. De uitspraken van de Hoge Raad, andermaal als wetgever-plaatsvervanger, inzake grootschalige milieuvervuiling in het verleden, door Shell, Philips-Duphar en Fasson, in: Nederlands Juristenblad, 69 (1994), pp. 1329-1338
- H. van Maarseveen, Een arrest dat schoffeert, in: Nederlands Juristenblad, 63 (1988), pp. 819-820.
Naar aanleiding van het instituut van de rechter-plaatsvervanger: N. Burhoven Jaspers, P. Ruijs, H. Rem, en R. van der Vaart (red.), Rapport integriteit rechterlijke macht, Wassenaar, 1996.
Anno 1997 werd een wettelijk verbod overwogen voor advocaten om als rechter-plaatsvervanger op te treden in het eigen arrondissement.