Berechting

Als de rechter iemand schuldig verklaart, zal hij meestal een straf en/of maatregel opleggen. Hij kan zich echter beperken tot een schuldigverklaring zonder toepassing van straf of maatregel. Dit gebeurt met name wanneer hij vindt dat de betrokkene al genoeg is gestraft.

De wetgever maakt onderscheid tussen straffen en maatregelen. Straffen zijn bedoeld ter vergelding van het als strafbaar beoordeelde gedrag. De dader krijgt een afstraffing. Hem wordt leed toegevoegd omdat hij iets heeft misdaan. In de meeste gevallen betreft het een geldboete, een gevangenisstraf of een taakstraf. Anders dan de straf heeft de maatregel geen leedtoevoeging als oogmerk. Vaak wordt zij wel als zodanig ervaren. De maatregelen kunnen worden onderverdeeld in die welke zijn gericht op beveiliging van de samenleving tegen gevaarlijke personen of voorwerpen en die waarmee herstel van de rechtmatige toestand wordt beoogd. Tot de eerste categorie behoren de terbeschikkingstelling, de plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en de onttrekking aan het verkeer. De schadevergoedingsmaatregel en de maatregel tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel behoren tot de laatste.

Hieronder worden eerst de straffen voor meerderjarigen genoemd. Daarna wordt kort ingegaan op het straffenarsenaal voor jeugdigen.

Gevangenisstraf is de meest ingrijpende hoofdstraf. Deze kan lopen van minimaal één dag tot maximaal twintig jaar. Een klein aantal strafbare feiten kan met levenslange gevangenisstraf worden bestraft. Levenslang kan door middel van gratiëring worden omgezet in een tijdelijke gevangenisstraf van ten hoogste twintig jaar. Een gevangenisstraf tot één jaar kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd. Van een gevangenisstraf tot maximaal drie jaar kan ten hoogste een derde voorwaardelijk worden opgelegd. Voorwaardelijke oplegging van (een gedeelte van) de straf houdt in dat de straf (voor dat gedeelte) niet ten uitvoer wordt gelegd tenzij de betrokkene een nieuw strafbaar feit pleegt of zich niet houdt aan de opgelegde voorwaarden.

Gevangenen die hun straf uitzitten, kunnen vervroegd in vrijheid worden gesteld. Bij gevangenisstraffen vanaf een half jaar tot één jaar vindt invrijheidstelling plaats nadat de vrijheidsbeneming een half jaar vermeerderd met een derde van het restant heeft geduurd; bij gevangenisstraffen van langer dan een jaar vindt invrijheidstelling plaats nadat tweederde van de straf is ondergaan.

De hechtenis is een vrijheidsstraf die voornamelijk voor overtredingen wordt opgelegd. Zij is bedoeld als een veel minder strenge reactie dan de gevangenisstraf. Ook deze straf kent een minimum van één dag. Het algemene maximum is één jaar, maar kan in gevallen van strafverhoging (bijv. vanwege recidive) oplopen tot één jaar en vier maanden. Deze vorm van hechtenis – de zogenaamde principale hechtenis – moet worden onderscheiden van de vervangende hechtenis. Daarvan is sprake als iemand in hechtenis wordt genomen die de hem opgelegde geldboete niet wil en/of kan betalen. Daarbij wordt elke vijftig gulden gelijkgesteld aan één dag hechtenis. Tenslotte moeten beide genoemde vormen van hechtenis worden onderscheiden van de voorlopige hechtenis. Voorlopige hechtenis wordt toegepast indien iemand wordt verdacht van het plegen van een ernstig strafbaar feit. De voorlopige hechtenis wordt ten uitvoer gelegd in een huis van bewaring. Bij een uiteindelijke veroordeling wordt de in voorlopige hechtenis doorgebrachte tijd op de opgelegde straf in mindering gebracht.

De belangrijkste vermogensontnemende straf is de geldboete. In pincipe kan de rechter bij elk strafbaar feit volstaan met een geldboete. Bij meer dan 90% van de door de rechter afgedane strafbare feiten gebeurt dit ook: bij veroordeling vanwege een overtreding bijna altijd; bij veroordeling vanwege een misdrijf in iets meer dan drie op de vier gevallen, waarbij de geldboete al dan niet in combinatie met een (voorwaardelijke) vrijheidsstraf wordt opgelegd. Er zijn zes geldboetecategorieën, oplopend van de klasse met een maximum van vijfhonderd gulden tot de klasse met een maximum van een miljoen gulden. De precieze hoogte van het bedrag wordt per geval door de rechter bepaald. Daarbij dient deze rekening te houden met de ernst van het feit en de draagkracht van de verdachte. De minimale boete bedraagt vijf gulden.

Eind 1989 is na een periode van experimenteren een vierde hoofdstraf ingevoerd. Het betreft de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte. Deze straf, ook wel dienstverlening genoemd, vormt een alternatief voor een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van ten hoogste zes maanden. Zij bedraagt maximaal 240 uur. Eind juli 1998 is het Wetsvoorstel taakstraffen aan de Tweede Kamer aangeboden. Daarin wordt de straf van onbetaalde arbeid ten algemenen nutte verder uitgebouwd en verzelfstandigd. Een taakstraf kan bestaan uit het verrichten van onbetaalde arbeid („werkstraf”) en/of uit het volgen van een leerproject („leerstraf”). Het maximum aantal uren dat kan worden opgelegd, wordt opgetrokken naar 480 uur. Het maximale aantal uren werkstraf blijft 240 uur. Leerstraffen kunnen – al dan niet in combinatie met een werkstraf – worden opgelegd tot een maximum van 480 uur. In geval de werkstraf niet of onvolledig wordt uitgevoerd, is het openbaar ministerie bevoegd de bij vonnis op te leggen vervangende hechtenis ten uitvoer te leggen.

Jeugddetentie is voor jeugdigen het equivalent van de gevangenisstraf voor volwassenen. De maximale duur van de straf is afhankelijk van de leeftijd van de betrokken jeugdige op het moment dat hij het delict pleegde en kan oplopen tot maximaal 24 maanden. Ook aan jeugdigen kan een geldboete worden opgelegd. Het bedrag is aan een maximum gebonden van ƒ 5.000,–. Ook bij jeugdigen moet de rechter rekening houden met de draagkracht. In de plaats van één van deze twee hoofdstraffen voor jeugdigen, i.c. jeugddetentie en geldboete, kan de rechter een alternatieve sanctie opleggen. De alternatieve sanctie kan bestaan uit onbetaalde arbeid ten algemenen nutte of – als het slachtoffer daarop prijs stel – uit arbeid tot herstel van de aangerichte schade. In beide gevallen bedraagt de maximale duur 200 uur. De alternatieve sanctie kan voorts uit een leerproject bestaan, eveneens van ten hoogste 200 uur.

Wanneer de rechter de verdachte schuldig verklaart, legt hij dikwijls een combinatie van straffen op. Vergelijk de opgelegde straffen in rechtbankzaken in eerste aanleg over de laatste vier jaar. Zie tabel 3.

Tabel 3. Rechtbankstrafzaken; in eerste aanleg afgedaan, combinatie van hun opgelegde straffen en maatregelen.

1994

1995

1996

1997

In % 1997

gevangenisstraf zonder

geldboete w.v.

33.388

36.311

37.214

36.479

37%

onvoorwaardelijk

20.071

21.780

22.271

21.301

58%

gedeeltelijk

onvoorwaardelijk

4.993

5.354

5.316

5.482

15%

voorwaardelijk

8.324

9.277

9.627

9.696

27%

geldboete zonder

gevangenisstraf w.o.

38.866

39.758

41.166

43.089

44%

onvoorwaardelijk

32.375

32.296

33.643

36.712

84%

gevangenisstraf met

geldboete

8.822

8.868

8.371

8.121

8%

overig

8.527

10.522

10.893

11.292

11%

totaal

89.603

95.459

97.644

98.981

100%

Bron: M. M. Schreuders, F. W. M. Huls, W. M. Garnier en K. E. Swierstra, red., Criminaliteit en rechtshandelng 1999; ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, 1999, p. 105.

Uit tabel 3 blijkt dat de opgelegde sancties een stabiele ontwikkeling te zien geven. Geldboetes bewegen zich rond het totaal van 50.000, gevangenisstraffen rond de 40.000.

Uit tabel 3 komt slechts een globaal beeld van de opgelegde straffen naar voren. Allereerst blijft een aantal straffen buiten beeld. Dat is om te beginnen hechtenis. Deze straf werd in 1997 ruim 200 keer (precies: 222) opgelegd. Vervolgens is dat jeugddetentie. Deze straf werd ruim 3.000 keer (precies: 3.288) opgelegd. Tenslotte blijft de taakstraf buiten beeld. Dat komt onder meer doordat deze straf vaak wordt gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf. In 1997 werd in 13.821 gevallen een taakstraf opgelegd. In 587 gevallen werd het volgen van een leerproject opgelegd. De taakstraf is de laatste jaren sterk toegenomen: 1.074 (1985), 4.235 (1990) en 11.300 (1995). Het was de bedoeling van de wetgever dat taakstraffen in de plaats zouden komen van (korte) gevangenisstraffen. Van meet af aan werd echter gevreesd dat deze nieuwe straf een aanzuigend effect zou hebben. Daarmee werd bedoeld dat zij ook zou worden opgelegd in gevallen die voordien met een voorwaardelijke gevangenisstraf of een geldboete zouden zijn bestraft. Onderzoek heeft uitgewezen dat dit inderdaad het geval is. De onderzoeker kwam daarin tot de schatting dat slechts in de helft van de gevallen de taakstraf daadwerkelijk in de plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf komt. Doordat in de toekomst de taakstraf niet langer zal zijn gekoppeld aan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal dit effect nominaal verdwijnen. De verschuiving naar lichtere gevallen wordt daarmee natuurlijk niet ongedaan gemaakt.

In de tweede plaats blijven de opgelegde maatregelen buiten beeld. De belangrijkste daarvan is de terbeschikkingstelling (tbs). In de jaren negentig neemt het aantal opleggingen fors toe. In 1990 ging het nog om 95 gevallen. Het aantal opleggingen bereikte zijn maximum van 199 in 1994. Daarna is het aantal weer enigszins teruggelopen: 180 (1995), 196 (1996) en 164 (1997).

De korte vrijheidsstraf is – anders dan men op grond van de ontwikkeling van de taakstraf zou verwachten – de laatste jaren nauwelijks teruggedrongen. Tabel 4 laat de procentuele verdeling zien van de duur van de geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen. Tevens komt eruit naar voren hoe het aantal geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen zich heeft ontwikkeld.

Tabel 4. Afdoening en rechtbankstrafzaken door de rechter; opgelegd geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraffen, naar duur van het onvoorwaardelijke deel, 1960–1997.

1980

1965

1970

1975

1980

1985

1990

1994

1995

1996

1997

(abs.)

tot < 1 maand

4.176

5.933

7.457

8.394

8.944

6.724

4.568

7.498

8.386

8.938

9.099

1 maand –< 3 mndn

1.948

2.052

2.161

2.787

2.541

3.558

4.568

6.697

7.268

7.555

6.999

3 –< 6 mnd

1.940

1.886

2.012

2.029

1.959

2.680

3.279

4.780

5.105

4.893

4.612

6 mndn –< 1 jaar

1.460

1.318

978

872

1.104

1.821

2.394

3.152

3.305

3.449

3.256

1 –< 3 jaar

639

625

311

502

648

1.281

1.507

2.612

2.723

2.531

2.590

3 jaar en langer

49

58

35

113

175

287

612

959

966

954

984

totaal *

10.212

11.872

12.954

14.797

15.369

16.351

19.147

25.698

27.754

28.320

27.520

1980

1965

1970

1975

1980

1985

1990

1994

1995

1996

1997

(%.)

tot < 1 maand

40,9

50,0

57,6

56,7

58,2

41,1

35,5

29,2

30,2

31,6

33,1

1 maand –< 3 mndn

19,1

17,3

16,7

18,8

16,5

21,8

23,8

26,1

26,2

26,7

25,4

3 –< 6 mndn

19,0

15,9

15,5

13,7

12,7

16,4

17,1

18,6

18,4

27,3

16,5

6 mndn –< 1 jaar

14,3

11,1

7,5

6,6

7,2

11,1

12,5

12,3

11,9

12,2

11,8

1 – < 3 jaar

6,3

5,3

2,4

3,4

4,2

7,8

7,9

10,2

9,8

8,9

9,4

3 jaar en langer

0,5

0,5

0,3

0,8

1,1

1,8

3,2

3,7

3,5

3,4

3,5

totaal

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

‘100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

100,0

* inclusief onbekend.

Bron: M. M. Schreuders, F. W. M. Huls, W. M. Garnier en K. E. Swierstra, red., Criminaliteit en rechtshandhaving 1999; ontwikkelingen en samenhangen, Den Haag, 1999, p. 297.

Het blijkt dat het aantal geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen bijna is verdrievoudigd: 10.212 (1960), 12.954 (1970), 15.369 (1980), 19.147 (1990) naar 27.520 (1997). Voorts blijkt dat zich vanaf het midden van de jaren tachtig een verschuiving naar straffen van langere duur heeft voorgedaan. De gemiddelde strafduur is – zo blijkt uit onderzoek – gestegen van 133 dagen in 1985 naar 197 dagen in 1995. Deze toename wordt in verband gebracht met een verschuiving naar ernstiger vormen van criminaliteit en met een represssiever strafklimaat. De toename van het aantal geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen enerzijds en van de gemiddelde duur van het onvoorwaardelijke deel anderzijds is de voornaamste oorzaak van het tot voor kort nog bestaande capaciteitstekort in het gevangeniswezen. Dat tekort is aangepakt door „heenzending” van verdachten die eigenlijk in preventieve hechtenis genomen hadden moeten worden en door het vertraagd oproepen van mensen die een gevangenisstraf moesten ondergaan. Deze maatregelen werken vanzelfsprekend tijdelijk. Een definitieve oplossing is gezocht in de nieuwbouw: in de periode 1988–1998 is het aantal cellen verdubbeld tot circa 12.500. Thans is echter weer sprake van een overschot aan capaciteit. De voornaamste reden daarvan is de verschuiving naar straffen van kortere duur. Mogelijk speelt hier een rol dat de rechterlijke macht met het cellentekort rekening heeft gehouden.

Tenslotte nog een enkel woord over de geldboete. Het aantal gevallen waarin een geheel of gedeeltelijk onvoorwaardelijke geldboete werd opgelegd is sinds 1960 ongeveer verdubbeld: 22.545 (1960), 28.953 (1970), 53.985 (1980), 47.564 (1990) en 48.197 (1997). Ook hier is sprake van een verschuiving. Het percentage geldboetes van ƒ 500,– of hoger is aanzienlijk gestegen: 61.1 (1985), 65.3 (1990), 69.8 (1995) en 75.0 (1990).

Scroll naar boven