De burger wil meer betrokken worden bij hetgeen de overheden doen. De relatie tussen overheid en burger is directer geworden. Speciaal voor waterschappen geldt dat ze functioneren in een brede maatschappelijke omgeving en niet meer zoals voorheen in de bestuurlijke luwte hun taak vervullen. Met het groeien van de rol van het waterschap als belangenafweger op andere beleidsterreinen dan water, groeit tevens de noodzaak om de uitkomsten hiervan duidelijker en breder te legitimeren. Strijdig hiermee lijkt de lage opkomst (gemiddeld circa 25%) bij de waterschapsverkiezingen. Voor de verkiezingen die tussen 1997 en 1999 werden gehouden waren nog wel plausibele verklaringen te vinden. Zo was het de eerste keer dat de “ingezetenen” mochten meestemmen, er was een nieuwe verkiezingsmethode en er werd geëxperimenteerd met telefonische verkiezingen. Daarnaast, zo bleek aan de vooravond van de verkiezingen uit marktonderzoek en opiniepeilingen, is het waterschap bij het grote publiek erg onbekend. Die onbekendheid kan voortkomen uit het geringe belang dat de gemiddelde stadsbewoner heeft bij het waterschap maar ook door de recente fusies waardoor de naamsbekendheid veelal nog ontbreekt. Voor de onlangs gehouden verkiezingen gaan deze verklaringen niet meer op; wederom een lage opkomst ondanks dat er door zes waterschappen een grote publiciteitscampagne was opgezet. Het huidige kabinet zou mede daarom alle waterschapsverkiezingen op één dag of in één en dezelfde periode willen organiseren. Landelijke verkiezingen zouden voor het eerst in 2008 kunnen plaatsvinden.
De legitimiteitkwestie die hier natuurlijk speelt, kan op meerdere manieren uitgelegd worden. Men kan zich afvragen met welk recht het waterschap kan kiezen tussen de belangen van het milieu, die van landbouw of die van ruimtelijke ordening? Omgekeerd kan men stellen dat een lage opkomst getuigt van tevredenheid over de taakvervulling van het waterschap. Door de onbekendheid met, of op zijn minst onduidelijkheid over de taakverbreding van het waterschap bij burgers kan een lage opkomst echter niet zomaar geïnterpreteerd worden als een uiting van tevredenheid over de taakvervulling.
“Het lijkt er nu af en toe op”, aldus de Raad voor het openbaar bestuur, “dat waterschappen door een bredere taakopvatting opschuiven in de richting van een vierde bestuurslaag.” Centraal uitgangspunt van de Raad bij de vormgeving van integraal waterbeleid is het primaat van het algemeen bestuur boven het functioneel bestuur.
Het moderne waterschap is idealiter een taak- en expertisegericht onderdeel van de algemene overheidstaak ten aanzien van de waterhuishouding. Het waterschap wordt in deze geduid als een coproducent die kennis over watersystemen inbrengt in ruimtelijke ordenings-, milieu- en andere beleidsvormingsprocessen. Dit betekent de introductie van een responsieve en interactieve bestuursstijl waarbij belanghebbende burgers, organisaties en instellingen nauw betrokken zijn bij het beleidsproces. In een dergelijke democratie spelen verkiezingen een bescheiden rol. Immers de taakopvatting van de waterschapsbestuurders is gericht op de traditionele rol van controle en toezicht op het verloop en de uitkomsten van beleidsprocessen; het meedenken en meebeslissen wordt dan aan de belanghebbende burgers, bedrijven, organisaties en instellingen overgelaten. De Raad ziet voor het waterschap dan ook een functie weggelegd als “interactieve waarborgdemocratie”. Een conditio sine qua non hiervoor is dat burgers zich bewust worden van de taken en belangen van het waterschap en het niet langer als een triviaal verschijnsel zien.