Tijdens het Congres van Wenen (1814-1815), waar de Zuidelijke en Noordelijke Nederlanden tot het Koninkrijk der Nederlanden werden samengevoegd, werd een internationaal regime voor het gebruik van internationale rivieren gevormd en ontstond de eerste intergouvernementele organisatie. Bij de vrede van Parijs uit mei 1814 was, aansluitend bij opvattingen over “onschuldige doorvaart” en een Frans-Duits octrooiverdrag over het gezamenlijke gebruik van de Rijn uit 1804, het recht op vrije doorvaart op de Rijn geproclameerd. Over de uitwerking van dit principe vergaderde tijdens het Congres van Wenen een Comité inzake Scheepvaart, waarvan ook Nederland lid was. De Britten, die moeite hadden gedaan Nederland aan hun zijde te krijgen, waren voorstander van geheel vrije doorvaart. Maar Pruisen wist met de andere oeverstaten de openstelling in te perken tot de handelsvaart. Het regime voor het gebruik van internationale rivieren werd vastgelegd in het verdrag van Wenen: de algemene principes in de artikelen 108-116, de regels voor de Rijn in Annex 16B en de regels voor enkele andere rivieren, waaronder Maas en Schelde, in Annex 16C.
Voor de implementatie van het principe van vrije doorvaart op de Rijn werd op 8 juni 1815 de Centrale Commissie voor de Rijnvaart in het leven geroepen met als eerste leden vijf Duitse staten, Frankrijk en Nederland. De Commissie kon zelf voorschriften uitvaardigen en commissies instellen om besluiten voor te bereiden. Er kwam een Kamer van Beroep teneinde eenduidige rechtspraak te bevorderen. In de Commissie heeft elke staat één stem en geldt de regel van unanimiteit maar na een moeizaam begin werd deze regel in de praktijk minder strikt toegepast. Voor bepaalde zaken werd de stemverhouding afhankelijk gesteld van de oeverlengte van de rivier in een lidstaat. Het duurde lang voordat de lidstaten overeenstemming bereikten over het functioneren van de Commissie. Dit was het gevolg van het feit dat zij helderheid moesten krijgen over de interpretatie van de juridische artikelen waarmee zij van doen hadden en vanwege de belangenarticulaties door Pruisen en Nederland. Het grondverdrag werd verschillende keren uitgebreid. Pruisen en Nederland bereikten in 1832 na veel getouwtrek overeenstemming over hun vrije doorvaart op de Rijn, waarna de lidstaten de Akte van Mainz konden sluiten. Het verdrag werd in 1868 uitgebreid in de Akte van Mannheim (in 1860 was de zetel van de organisatie van Mainz naar Mannheim verplaatst). Bij de oprichting van de Volkenbond in 1919 werden de grondslagen van de organisatie geregeld in de artikelen 354-362 van het Verdrag van Versailles. De zetel van de organisatie werd toen naar Straatsburg verplaatst, waar de Commissie het “Palais du Rhin” betrok. In 1945 en 1950 sloten regeringen nieuwe overeenkomsten, in 1963 werd het verdrag aangevuld en in 1970 kwam er een speciale politieverordening voor de Rijnvaart. Andere onderwerpen in het kader van het internationale Rijnregime waarmee Nederland van doen kreeg, waren smokkel, zalmvisserij, waterverontreiniging en arbeidsverhoudingen. Sinds de Rijn in belangrijke mate een EU-rivier geworden is, voelt de Centrale Commissie tot haar ongenoegen de druk van “Brussel” om haar werkzaamheden over te nemen.
Voor de vrije doorvaart op de Maas en Schelde werden in 1839 in Londen internationale verdragen getekend. De internationale rivierenconventies dwongen Nederland rekening te houden met de belangen van zowel Frankrijk als Duitsland. Onderhandelingen met België over de Maas en Schelde verliepen doorgaans moeizaam. De poging van Nederland in 1842 om de tussenwateren tussen Rijn en Schelde als onderhandelingsobject naar zowel Belgische als Pruisische zijde te gebruiken mislukte.
Zie voor de geschiedenis van de internationale rivierregelingen:
- W.J.M. van Eysinga en H. Walther, Geschichte der Zentralkommission für die Rheinschiffart 1816 bis 1969, Strassburg, 1969
- J. Barents, Het internationaal statuut van de Maas, Amsterdam, 1940.