Ten tijde van de Republiek werd eik gewest bestuurd door de gewestelijke staten. De stadhouder trad daarin formeel op als de hoogste dienaar van de staten. Wij zagen reeds hoe het ambt van gouverneur (ook commissaris van de Koningin of commissaris des Konings) werd ingesteld tijdens de Bataafs-Franse tijd. De commissaris was toen voor alles een rijksambtenaar en bekleedde een zeer machtig ambt. Daar zijn nog sporen van te vinden. De commissaris wordt benoemd door de Kroon (art. 131 Grondwet) en hem/haar kan worden opgedragen uitvoering te geven aan een door de regering gegeven ambtsinstructie (art. 126 Grondwet). Deze situatie was normaal zolang de commissaris van de Koningin daadwerkelijk als rijksorgaan was omschreven (tot 1848). De laatste Provinciewet presenteert de commissaris meer als een provinciaal orgaan, wat ook aansluit bij de recente ontwikkelingen. De commissaris van de Koningin kan een belangrijke rol vervullen als boegbeeld, vlaggedrager, eerste belangenbehartiger en pr-functionaris van de provincie bij het rijk. Juist het succes waarmee sommigen onder de commissarissen deze nieuwe rollen hebben vormgegeven, geeft aanleiding te denken dat het ambt van commissaris in gewicht toeneemt.
Hij is voorzitter van Provinciale Staten zonder stemrecht, terwijl hij als voorzitter van Gedeputeerde Staten wél stemrecht heeft (art. 58 Provinciewet). Aldus komt tot uitdrukking dat vertegenwoordigers in het hoogste gezag binnen een territoir ook daadwerkelijk door de bevolking gekozen zijn. De commissaris dient geregeld alle gemeenten in zijn/haar provincie te bezoeken en de minister van Binnenlandse Zaken van advies te dienen inzake burgemeestersbenoemingen. Hij/zij is voorts hoofd van het provinciaal ambtelijk apparaat. Overigens spreekt de wet nog over”… de provinciale griffie en de andere provinciale diensten en bedrijven…” terwijl in de praktijk de griffie als zodanig onderdeel is geworden van een bestuursdienst. De commissaris heeft een bijzondere taak bij (dreigende) rampen en de civiele verdediging.